Wat zijn dialecten?

Definitie van ‘dialect’

Niet overal ter wereld betekent ‘dialect’ precies hetzelfde. Op het Europese vasteland is een dialect een geografisch bepaalde taalvariëteit, een lokale vorm van een taal dus. Elke Vlaamse stad, dorp of streek heeft er wel een. Een dialect heeft heel eigen klanken, een eigen woordenschat en zinsbouw. Het is daarom soms moeilijk te begrijpen voor iemand die het niet beheerst. 

In de Angelsaksische taalkunde bedoelt men met dialect een spreekwijze met eigen kenmerken. Die kenmerken kunnen bepaald worden door heel wat sociale factoren zoals leeftijd, geslacht en beroep. Dat komt vooral door Amerikaanse invloed: in de VS zijn er immers geen oude dialecten, maar vooral sociolecten die men ‘dialects’ noemt.

In onze uitleg gaan wij van de eerste definitie uit: het onderzoek naar geografisch bepaalde taalsystemen.

 

Vooroordelen over dialecten

Dialecten worden vaak erg negatief voorgesteld. Er bestaan heel wat vooroordelen over die we hieronder willen ontkrachten. Uiteraard laten we ook zien wat dialecten dan wel zijn en wat ze precies zo waardevol maakt.

 

Wat zijn dialecten niet?

“Dialecten zijn een verbasterde vorm van de cultuurtaal”

Fout: Deze stelling keert de feiten volledig om. Onze cultuurtaal, de Nederlandse standaardtaal, is ontstaan uit de dialecten van Vlaanderen, Brabant en Holland. In een gebied is er steeds een dominante taal: een acrolect. Heel wat omstandigheden spelen een rol om die dominantie teweeg te brengen. Vrijwel steeds bezit de taal in kwestie politieke, sociale of economische sterkte. De taal van toonaangevende handelssteden genoot bijvoorbeeld steeds veel prestige. Een taal kan ook bewust tot standaardtaal ‘opgekweekt’ worden door corpusplanning en statusplanning. In het eerste geval wordt de taal beschreven en ook voorgeschreven. Statusplanning houdt in dat de taal een belangrijke functie krijgt in grote instanties zoals het onderwijs en het gerecht.

Sommigen beschouwen dialecten ook als een verbastering van de standaardtaal omdat ze menen dat een dialectspreker mompelt en te lui is om de woorden goed uit te spreken. Toch is uitspraakgemak niet de grootste drijvende kracht. Talen bestaan immers al duizenden jaren. Mochten ze puur op uitspraakgemak gebaseerd zijn, dan zouden ze na al die jaren allemaal heel simpel zijn.

“Dialecten zijn linguïstisch minderwaardig: ze zijn een vereenvoudigde vorm van de cultuurtaal“

Fout: Dialect is net zo ingewikkeld en rijk als een cultuurtaal; er is geen kwalitatief verschil. Een standaardtaal heeft wel meer ‘papieren’ onderscheiden (het verschil tussen hen en hun bijvoorbeeld). In de standaardtaal is er ook een verschil in elaboratie. Er wordt bijvoorbeeld een onderscheid in gemaakt tussen formeel, erg formeel, beleefd…

“Dialecten zijn communicatief minderwaardig: je kan er niet alles mee zeggen”

Fout: In elke taal kan een spreker alles zeggen; elke taal is immers aangepast aan de communicatieve noden van de taalgemeenschap. Dat principe noemen we de semantische universaliteitshypothese, een idee geïntroduceerd door de Amerikaanse taalkundige Jerrold Katz in 1971. Als er toch nood ontstaat aan nieuwe begrippen om nieuwe zaken mee te benoemen, dan kan dat steeds opgelost worden door te sleutelen aan het lexicon. Woorden kunnen een nieuwe betekenis krijgen; ze kunnen gevormd worden door productieve woordvormingsprocedés zoals samenstelling en afleiding of ze kunnen worden ontleend uit andere talen of variëteiten van dezelfde taal. We kunnen woorden uit de standaardtaal bijvoorbeeld dialectisch uitspreken. Heel wat woorden in het Nederlands werden ontleend. Hoogfrequente woorden zijn wel meestal inheems.

“Dialect is sociaal minderwaardig”

Fout: Een dialect is in principe niet sociaal minderwaardig. Wel is het zo dat een standaardtaal algemener bruikbaar is: je kan ze in meer gebieden en in meer sociale situaties gebruiken. Dialect spreken is in bepaalde situaties minder gepast, terwijl het net veel meer gepast is in een informele sfeer van solidariteit. Dialecten worden dus ondergewaardeerd wanneer ze ‘sappig’, ‘onbeschaafd’ of ‘grappig’ worden genoemd. Hoewel zulke beschrijvingen nog al te vaak voorkomen, is de tolerantie voor substandaardtaal de laatste jaren wel vrij groot geworden. Mensen doen in bepaalde situaties veel minder hun best om zo keurig mogelijk te praten.

“Dialect is een homogene taalvorm: er is geen interne variatie”

Fout: Net als andere taalvormen zijn dialecten intern gevarieerd. Ze verschillen geografisch, sociaal en situationeel en zijn dus heterogeen. Niemand spreekt helemaal hetzelfde dialect. Dialecten veranderen bovendien door de tijd heen, net als de standaardtaal. Variatie is inherent aan elke taal. De standaardtaal kent wel meer variatie dan de dialecten op het vlak van beleefdheidsregisters.

“Dialect is zuiver, uniek en echt”

Fout: Dialecten bewaren vaak taalverschijnselen die in de standaardtaal niet meer bestaan. Dat is echter geen reden om die taal ook zuiverder te vinden. Standaardtaal en dialect hebben immers ook heel wat gemeen. Het geloof in de zuiverheid van dialecten groeide vooral sterk in de 19de eeuw. Volgens taalpuristen was het West-Vlaams de zuiverste taal. Ze associeerden die immers met oorspronkelijkheid vanwege het middeleeuwse klanksysteem.

Uniek zijn de dialecten ook niet echt. Er ontwikkelen zich lokale woord-, klank- en vormkenmerken, maar de aanpalende plaatsen bieden ook steeds alternatieven. Er zijn dus zoveel dialecten als er dorpen zijn. Specialere kenmerken zijn bij stadsdialecten te vinden. Zij ontwikkelen vaak een selectie van eigen kenmerken die op het platteland niet voorkomen.

Met ‘echt’ wordt vaak bedoeld dat er in de dialecten verschijnselen zijn die niet met de standaardtaal overeenstemmen. Het gekendst is vooral de dialectwoordenschat die vaak duidelijk afwijkt van die van de standaardtaal. Bij het idee van echtheid wordt vaak gedacht aan de taal van dé ideale dialectspreker. Door Trudgill werd deze spreker de NORM-informant genoemd: de non-mobile old rural male. De boer die nooit een stap van het erf heeft gezet dus.

“Dialect is een te mijden taalvariant”

Fout: Ideaal is een situationeel, complementair gebruik van standaardtaal en dialect. Nochtans werden dialecten vooral in de jaren 70 als volstrekt te mijden voorgesteld. De laatste jaren is er een dialectrenaissance ingezet. Dialect wordt weer naar voren gebracht en heel wat culturele kringen proberen de verdwijnende woordenschat op te tekenen.

 

Wat zijn dialecten wel?

“Natuurlijke taal, taal ‘in het wild”

Net zoals de vrije natuur interessant is voor de bioloog, is dialect dat voor de dialectoloog. Dialecten worden niet schriftelijk, maar mondeling overgeleverd. Ze zijn spontaan en vaak veel interessanter dan de standaardtaal door de vrijheid die ze kennen. De dialecten evolueren en kennis van die evoluties is onontbeerlijk als je klankverandering wil bestuderen.

“Gaan terug op het Middelnederlands/Oudnederlands/West-Germaans”

De dialecten zijn het resultaat van een lange historische ontwikkeling. Ze gaan terug op het Middelnederlands dat op zijn beurt teruggaat op het Oudnederlands en op het West-Germaans. In bepaalde gevallen hebben ze ook klanken uit die periodes bewaard. Veel kenmerken die in de standaardtaal verloren zijn gegaan, kunnen in de dialecten dus teruggevonden worden.

Een voorbeeld is de vervoeging van het voegwoord, waarmee het verschil tussen enkelvoud en meervoud in sommige dialecten nog duidelijk gemaakt kan worden:

  • Ze zegt dasse komt
  • Ze zeggen danze kommen

“Geografisch gedifferentieerd”

Een dialect is – volgens de definitie die wij volgen – geografisch gedetermineerd. Elk lokaal dialect is bijgevolg een combinatie van verschijnselen die elk afzonderlijk andere gebieden kenmerken. Steden zijn vaak nog gedifferentieerder. Het sociaalpsychologische onderscheid tussen stad en platteland speelt daarbij een belangrijke rol.

“Mondelinge variëteit”

Dialecten worden oraal overgeleverd. Ze worden – op een paar uitzonderingen na – niet geschreven.

“Geen officiële normering”

Voor wie dialecten toch wil neerschrijven, bestaat er geen officiële spelling.Er wordt geen norm opgelegd door woordenboeken en grammatica’s of in scholen. Elke taalvariëteit heeft wel een interne norm. Er bestaat dus wel een correcte uitspraak. Tegen het dialect kunnen er dus ook fouten gemaakt worden.

Meer weten?
  • Auer, P., F. Hinskens en P. Kerswill (reds.) (2005), Dialect change. Convergence and Divergence in European Languages. Cambridge University Press.
  • Goossens, J. (1977). Inleiding tot de Nederlandse Dialectologie.Groningen: Wolters-Noordhoff.
  • Goossens, J. (1977), Geschiedenis van de Nederlandse dialectstudie. In: Bakker, D. M. en G. R. W. Dibbets (reds.),Geschiedenis van de Nederlandse taalkunde, p. 285-311. Den Bosch: Malmberg.
  • Goossens, J. (1979), Dialectologie en taalvariatie. In: Mededelingen van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde 16, p. 1-16.
  • Chambers, J.K. en P. Trudgill. (1998). Dialectology. Second editionCambridge University Press
  • Van Keymeulen, J. (2003). Dialectwoorden verzamelen. Een praktische handleiding. In Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie, 75, p.382-504.
  • Trudgill, P. (1983), On dialect. Social and geographical perspectives. Oxford: Blackwell.