BN en NN: de verschillen

Kies een categorie:

Uitspraak

Het meest opvallende verschil tussen het Nederlands in België en in Nederland is de uitspraak. Vlamingen en Nederlanders weten meteen welke tongval ze moeten nabootsen als hun gevraagd wordt elkaar te imiteren. De vraag naar wat ze dan precies anders doen, blijkt moeilijk te beantwoorden. Het Vlaamse en het Nederlandse accent zijn het resultaat van een aantal ‘technische’ uitspraakprocessen. Hieronder worden alvast een aantal elementen opgesomd.

Voorbeelden

  • Prosodie: Met prosodie wordt de muzikaliteit van de taal bedoeld (toonhoogten, intonatie, klemtoon …). Nederlanders en Vlamingen praten met een andere prosodie.
  • Harde/zachte g: Terwijl Nederlanders de ‘g’ hard uitspreken, hebben bijna alle Vlamingen een zachte ‘g’. In het westen van Vlaanderen, klinkt die zachte ‘g’ soms zelfs als een ‘h’ (denk maar aan het voor West-Vlamingen bijna onuitspreekbare muggengeheugen).
  • Verstemlozing aan het begin van woorden: Nederlanders spreken de woorden zekerveel en vogels uit als ‘seker’, ‘feel’ en ‘fogels’. Dat fenomeen heet verstemlozing en komt in Vlaanderen aan het begin van woorden niet voor.
  • Diftongering van lange klanken: Lange klinkers zoals de ‘ee’ en de ‘oo’ worden in Vlaanderen gewoon lang uitgesproken. Nederlanders gaan ze daarentegen diftongeren. Dat wil zeggen dat ze er tweeklanken van maken zoals de ‘ei’ en de ‘ou’. Reep en boos gaan dan ongeveer klinken als ‘reejp’ en ‘boows’.
  • Een andere r: Er zijn heel veel manieren om de ‘r’ uit te spreken. In België komt de tongpunt-‘r’ het meest voor (in ongeveer 80% van de gevallen), maar blijkt de ‘Franse’ huig-R in opmars te zijn. In Nederland is de zgn. Gooise ‘r’ dan weer erg populair. Vooral jongeren lijken de klank meer en meer op te pikken. De Gooise ‘r’ is een benaming voor een ‘r’-klank die lijkt op de Amerikaanse ‘r’, maar enkel na een klinker voorkomt zoals in voordoorkamerlater, enz. Dat klinkt dan een beetje als een ‘j’: ‘ik hooj je wel’. Die ‘r’, die in de taalkunde een approximant wordt genoemd, komt in Vlaanderen nagenoeg niet voor, maar verspreidt zich tegenwoordig razendsnel over Nederland.
  • Poli-tie, ambi-tie, rela-tie,…: Bij woorden die eindigen op -tie wordt die lettergreep in België bijna altijd als “-sie” uitgesproken. Behalve in het zuiden van Nederland, dat een tussenpositie inneemt, hoor je in Nederland vooral “-tsie“. Vergelijk: “justisie” – “justitsie“, “generasie” – “generatsie“,…
  • Leenwoorden: : In België worden leenwoorden zoals tram en match vernederlandst, of ‘op zijn Nederlands’ uitgesproken. De ‘a’ in tram en match klinkt net hetzelfde als die in trap. Nederlanders houden vaker vast aan de oorspronkelijke Engelse uitspraak. De ‘a’ in tram en match klinkt dan eerder als een ‘e’ uitgesproken ‘trem’, ‘metsj’.
  • De lippen van de w: Ook de ‘w’ wordt aan beide kanten van de rijksgrens anders uitgesproken. Vlamingen hebben een bilabiale ‘w’, dat wil zeggen met ronding van beide lippen. Nederlanders vormen daarentegen een labiodentale ‘w’, waarbij de bovenste tanden buitenkant van de onderlip raken.

Woordenschat

“Vanaf het rondpunt aan het containerpark heeft men nu fluisterasfalt gelegd.”
“Vanaf de rotonde aan het milieupark heeft men nu zoab gelegd.”

De eerste zin hoor je in Vlaanderen, de tweede in Nederland, maar toch zijn beide zinnen correct. Zowel het NN als het BN heeft een eigen norm. Dat wil zeggen dat woorden die enkel in Nederland worden gebruikt (tosti, pinpas), maar onbekend zijn in Vlaanderen, toch tot de standaardtaal behoren. Ook woorden en uitdrukkingen die men enkel in Vlaanderen kent (containerpark, de kat bij de melk zetten), worden niet afgekeurd. Wel is het gebruik ervan beperkt: men gebruikt ze – en begrijpt ze dus vaak ook – enkel in België of in Nederland.

Hoewel de bovenvermelde woorden dus niet in het hele taalgebied gangbaar zijn, behoren ze niet tot de dialecten of de tussentaal. Dat geldt natuurlijk niet zomaar voor alle ‘typische’ Belgische of Nederlandse woorden. Er bestaan ook een heleboel woorden die je enkel in één deel van het taalgebied hoort, maar ook daar niet aanvaard worden in de standaardtaal (zoals valling voor ‘verkoudheid’ in België). In verzorgde spreek- of schrijftaal vermijd je ze dus beter. Meer info en voorbeelden over woordenschatverschillen tussen Vlaanderen en Nederlands vind je op de website van de Taaltelefoon.

Tot de woordenschat behoren zowel woorden als uitdrukkingen. Zo zijn er heel wat die enkel BN of NN zijn, of een andere betekenis hebben in beide landen. Hieronder vind je alvast enkele voorbeelden.

Voorbeelden

  • Woorden voor cultuurgebonden fenomenen: Het is logisch dat sommige termen voor overheidsinstellingen, onderwijs, streekproducten, lokale gebruiken enz. niet in beide landen voorkomen, omdat de fenomenen waarnaar ze verwijzen daar gewoon niet bestaan of anders georganiseerd zijn.
    Voorbeeldenassisenhof  (BN: ‘gerechtshof voor zware misdrijven, met volksjury’ ), Cito-toets (NN: ‘eindtoets basisonderwijs’ ), TSO (BN: ‘technisch secundair onderwijs’),  maaltijdcheque (BN: ‘vergoeding van de werkgever aan de werknemer, in de vorm van cheques voor de aankoop van levensmiddelen of voor in restaurants’), HAVO (NN: ‘hoger algemeen voortgezet onderwijs’), Commissaris van de Koning (NN) / gouverneur (BN), Chiro (BN) / Jong Nederland (NN), wethouder (NN) / schepen (BN)
  • BN of NN zonder tegenhanger: Woorden of uitdrukkingen die in één van beide variëteiten voorkomen, maar waar verder geen alternatief voor bestaat. In de andere variëteit wordt de betekenis ervan gewoon uitgedrukt met een omschrijving.
    Voorbeelden: een straatje zonder eind (BN): ‘een uitzichtloze situatie’, vluchtmisdrijf  (BN): ‘het doorrijden na een ongeval te hebben veroorzaakt’, hoge toppen scheren (BN): ‘succesvol zijn’, dubbeltjeskwestie (NN): ‘geldkwestie (waarbij het om een gering bedrag gaat)’, een ons (NN): ‘honderd gram’
  • BN of NN met algemene tegenhanger: Dat zijn woorden die typisch gebruikt worden in één variëteit, maar ook een tegenhanger hebben die algemeen is in het hele taalgebied. Meestal gaat het om woorden en uitdrukkingen die vaak gebruikt worden in Vlaanderen, maar waarvoor ook een alternatief bestaat dat zowel in Nederland als in Vlaanderen bekend is.
    Voorbeelden: oudercontact (BN): ouderavond (alg.), weg en weer (BN): heen en weer (alg.), met iets verveeld zitten (BN): met iets in zijn maag zitten (alg.)
  • BN of NN met een tegenhanger in de andere variëteit: Sommige woorden of uitdrukkingen worden enkel gebruikt in Vlaanderen (BN) en hebben een tegenhanger die hetzelfde betekent, maar enkel gebruikt wordt in Nederland (NN). Dat zijn de typische woordparen die je terugvindt in lijstjes over het BN en het NN.
    Voorbeeldencontainerpark (BN) /milieupark (NN) , bankkaart (BN) /pinpas (NN) , dubbel en dik (BN) /dubbel en dwars (NN) , uit de biecht klappen (BN) /uit de school klappen (NN), pechstrook (BN) / vluchtstrook (NN), wijsheidstand (BN) / verstandskies (NN)
  • Woorden met een andere betekenis: Een woord dat niet bekend is over de grens, levert doorgaans niet al te veel problemen op. Je vraagt gewoon wat het betekent of leidt de betekenis af uit het gesprek. Voor meer verwarring zorgen woorden die in beide gebieden tot de standaardtaal behoren, maar daar een verschillende betekenis hebben. Als je namelijk niet op de hoogte bent van die verschillen, kan dat al eens voor vervelende situaties zorgen.
    Voorbeelden: lopen: ‘stappen, maar ook rennen’ (BN) / ‘enkel gaan, stappen’ (NN) , ‘s middags: ‘rond 12u’ (BN) / ‘tussen 12u en 18u’ (tot ‘s avonds) (NN), kabinet: ‘persoonlijke medewerkers van een minister’ (BN) / ‘de gezamenlijke ministers, de regering’ (NN), kleed: ‘jurk’ (BN) / ‘tapijt’, ‘tafelkleed’ (NN)

 Woordvorming

Ook in de woordvorming (de morfologie) vertonen het BN en het NN enkele verschillen. Vergelijk bijvoorbeeld de zinnen “Eén van die leraren is een echte bangerd” en Eén van die leraars is een echte bangerik”. De eerste zin klinkt een Vlaming vreemd in de oren; de tweede zin doet Nederlanders fronsen. We leggen even uit waarom:

  • meervouden op -en of -s: Nederlanders vormen meer meervouden op –en, terwijl Vlamingen voor een variant op –s kiezen. Vooral in de categorie van ‘persoonsnamen op –aar‘ gebeurt dit erg systematisch:
    Voorbeelden:  leraren – leraars, eigenaren – eigenaars, Gentenaren – Gentenaars, handelaren – handelaars
  • van eigenschap naar persoon: In het NN wordt het achtervoegsel (suffix) –erd gebruikt om een persoon aan te duiden die een bepaalde eigenschap bezit (bijv.:bang). In België is dat achtervoegsel minder gewoon; daar gebruikt men eerder vormen als -erik en –aard.
    Voorbeelden: bangerd – bangerik, lelijkerd – lelijkaard, stommerd – stommerik
  • zwakke en sterke werkwoordsvormen: Werkwoorden hebben in de vervoeging van de onvoltooid verleden tijd ofwel een zwakke vorm (spelen – speelde) ofwel een sterke vorm (lopen -liep). Er bestaan ook enkele werkwoorden die zowel een zwakke als een sterke vorm hebben, die naast elkaar bestaan: ervaren – ervoer/ervaarde, klagen – kloeg/klaagde. Die dubbele vormen hebben geen betekenisverschil, maar vertonen wel nationale variatie. Dat wil zeggen dat één van beide vormen gebruikelijker is in Nederland, terwijl de andere in Vlaanderen ‘normaler’ is. Een Nederlander zal bijvoorbeeld altijd kiezen voor klaagde, terwijl voor een Vlaming ook kloeg kan en een Vlaming zal niet snel ervoer zeggen, hoewel de vorm in Nederland vrij algemeen is.
  • van werkwoord op -eren naar zelfstandig naamwoord: Werkwoorden met de klemtoon op -eren (standaardiseren, nationaliseren, industrialiseren,…) hebben vaak twee mogelijkheden om een zelfstandig naamwoord te vormen: met het achtervoegsel (suffix) –ing of met –atie, zoals in programmering – programmatie, reservering – reservatie, … De twee vormen bestaan dan gewoon naast elkaar. Hierbij zien we dat Vlamingen en Nederlanders vaak de voorkeur geven aan één van beide vormen. Ze doen dat niet op een systematische manier (dus niet altijd -ering of altijd -atie), maar de voorkeur voor één van de twee vormen kan verschillen per woordpaar. Soms verkiezen Vlamingen de vorm op -ering terwijl Nederlanders de vorm op -atie gebruiken, en soms is de situatie ook omgekeerd. Hoewel er dus weinig systematiek te bespeuren valt, is het wel opmerkelijk dat Nederlanders en Vlamingen vaak niet dezelfde voorkeuren hebben.Bijvoorbeeld: programmering (NN) – programmatie (BN), sensibilisering (BN) – sensibilisatie (NN). 

Zinsbouw

Het belangrijkste syntactische verschil tussen het Nederlands in Vlaanderen en dat in Nederland, zit in de volgorde van de werkwoorden. Vergelijk even de volgende zinnen:

(a) Hij dacht dat ze niets kon hebben gehoord.
(b) Hij dacht dat ze niets gehoord kon hebben.
(c) Hij dacht dat ze niets kon gehoord hebben.

Die zinnen hebben telkens een werkwoordelijke eindgroep die bestaat uit drie werkwoorden: een vervoegd werkwoord (kon), een infinitief (hebben) en een deelwoord (gehoord). Zin (c) komt in de praktijk het meeste voor in Vlaanderen, terwijl hij in Nederland erg ongebruikelijk is. Tussenplaatsing van het deelwoord (kon gehoord hebben)  zoals in Vlaanderen, komt in Nederland immers zelden voor.

De verschillende werkwoorden die aan het eind van een hoofd- of bijzin samen voorkomen, noemt men een werkwoordelijke eindgroep. In theorie is die quasi ondoordringbaar. Dat wil zeggen dat er geen andere elementen tussen de werkwoorden mogen staan zoals in “Ze zullen pas morgen opnieuw kunnen naar school gaan”. Nederlanders houden zich over het algemeen aan die regel, maar in Vlaanderen wordt de werkwoordelijke eindgroep al gauw eens doorbroken, hoewel dat ook daar in de standaardtaal wordt afgekeurd.

Het eerste deel van een scheidbaar samengesteld werkwoord (zoals op van opbellen), maakt dan weer wel deel uit van de werkwoordelijke eindgroep; het is namelijk een deel van het werkwoord. Ook hier kiezen Vlamingen en Nederlanders vaak voor een verschillende volgorde. Nederlanders zetten dat eerste deel liever helemaal vooraan; Vlamingen houden de samenstellende delen van het werkwoord liever bij elkaar. Anders dan bij de doorbreking van de werkwoordelijke eindgroep, worden in dit geval beide volgordes aanvaard in de standaardtaal:

(a) Ik weet dat ik haar nog eens op moet bellen (NN)
(b) Ik weet dat ik haar nog eens moet opbellen (BN)

 

Meer weten?
  • De Caluwe, J. (2001).Belgisch Nederlands versus Nederlands Nederlands. In: Het taallandschap in Vlaanderen, 49-58. Gent: Academia Press.
  • Haeseryn, W. (1996). Grammaticale verschillen tussen het Nederlands in België en het Nederlands in Nederland: een poging tot inventarisatie. In: Van Hout R. en J. Kruijsen (red.), Taalvariaties. Toonzettingen en modulaties op een thema, 109-126. Dordrecht: Foris.
  • Haeseryn, W. (2013). Belgian Dutch. In: F. Hinskens en J. Taeldeman (red.), Language and Space: Dutch. Berlijn: De Gruyter / Mouton, 700-720.
  • Martin W. en W. Smedts (2014). Prisma handwoordenboek Nederlands: met onderscheid tussen Nederlands-Nederlands en Belgisch-Nederlands (5e dr.). Houten: Prisma woordenboeken en taaluitgaven.
  • Van der Wouden, T. (1998).Verboden op het werk te komen. Klein woordenboek van de Vlaamse taal- en andere eigenaardigheden. Enschede: Siwu Uitgevers.
  • Van Heuven, V e.a. (2010). De uitspraak van het hedendaags Nederlands in de Lage Landen. In: Fenoulhet J. en J. Renkema (red.), Internationale neerlandistiek: een vak in beweging, 183-209. Gent: Academia Press.
  • www.taaltelefoon.be
  • Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS). Radboud Universiteit Nijmegen en Nederlandse Taalunie.