Schele tinken: dialectwoorden voor de zeelt en andere vissen in vergelijkingen en scheldwoorden

Het lemma zeelt

De zeelt is een vis uit de karperfamilie. Het is een grote vis met een gedrongen, zijdelings samengedrukt lichaam, een brede staart, afgeronde vinnen, een grote bek en twee baarddraden. De huid is dik en slijmerig en heeft vanboven een bronsgroene tot bruine kleur. Hij kan tot 70 cm lang worden. Hij leeft op de bodem van stilstaand of weinig stromend en vaak modderig water.

Zoals blijkt uit de aflevering Land- en Waterfauna van het WVD (blz. 49) wordt deze vis in Frans-Vlaanderen, West-Vlaanderen, Zeeuws-Vlaanderen en in westelijk Oost-Vlaanderen tinke genoemd (zie kaart 1). In het Waasland en de streek van Dendermonde wordt louw gebruikt en in het zuidoosten van Oost-Vlaanderen vinden we lapper. In Linde (Frans-Vlaanderen) wordt tinker opgegeven. Volgens het WNT wordt tinker ook gebruikt in Cadzand (Zeeuws-Vlaanderen).

In dit lemma staan dus o.a. de woorden tink en louw, woorden die door mij niet onmiddellijk met vissen geassocieerd worden. Ik kende tinke alleen als scheldwoord, en louw had ik alleen nog maar gehoord in de uitdrukking gapen als een louw.

zeelt

Dialectbenamingen voor de zeelt

Tink

Het woord tinke kennen de meeste mensen vooral als scheldwoord. Als we een paar dialectwoordenboeken bekijken, blijkt dat tinke vrij vaak is opgenomen als dialectwoord voor de zeelt, maar het valt ook op dat het vaak als scheldwoord vermeld wordt voor een vrouw. In het Kortrijks woordenboek staat lelijke tinke, vule tinkeen magere tinke genoteerd. De Bo geeft lossche tinke dat ‘schele tinke’ betekent. Het WNT geeft alleen schele tinke. Het Eekloos woordenboek kent eveneens e scheele tijnke. In de licentiaatsverhandeling van S. Biebuyck over karaktereigenschappen in Zuid-West-Vlaanderen wordt tink ook enkele keren vermeld: rappe tinkeen koppige tinke (beide in Oostnieuwkerke), lepe tinke (Oostnieuwkerke en Gullegem), dolle tinke (Aalbeke) en vieze tinke (Dadizele). In Moorslede, Sint-Eloois-Winkel en Wevelgem wordt tinke zelfs zonder enige toevoeging gebruikt om een ‘feeks van een vrouw’ te benoemen. Clinckemaillie neemt het woord in zijn Roeselaars woordenboek op met een positieve betekenis ‘schalks, guitig meisje’.

Dat tinke ook voorkomt in vergelijkingen blijkt uit een krantenenquête van de Stichting Nederlandse Dialecten (SND) van 1998 en ook uit de idiotica. Het WZD neemt bij têênke, tienke de Westdorpse uitdrukking E kèkt zúù scheel of ‘n têênke op. Het Eekloos woordenboek noteert zôô scheel of en tijnke. In de SND-enquête werd niet gevraagd naar ‘zo scheel als …’, maar we attesteerden tinke er vooral in combinatie met rap: in Sint-Kruis, Diksmuide en Hooglede gebruikt men zo rap als een tinke. Andere combinaties zijn zo bang als een tinke in Zelzate, zo mager als een tinke in Balegem, zo zat als een tinke in Wervik en zo zot als een tinke in Laarne. De informant uit Steenkerke gaf geen vergelijking op maar noteerde wel lelijke tinke.

Dat de zeelt vooral geassocieerd wordt met ‘scheel’ moet wel iets met de stand van de ogen te maken hebben. Aangezien de zeelt vroeger heel vaak gevangen en gegeten werd, was hij voor de meeste mensen een bekende vis. En scheelheid kan gemakkelijk in verband gebracht worden met lelijkheid. Ook de slijmerige huid van de zeelt kan aanleiding geven tot een associatie met lelijk en vuil. Dat de zeelt dan nog graag op modderige plaatsen verblijft, kan dit alleen maar versterken. De combinatie met vlug ligt voor de hand, vissen kunnen immers snel wegzwemmen (zie ook verder).

Als we er de woordenboeken op naslaan, kunnen we echter wel stellen dat de tink in de eerste plaats met scheelheid gecombineerd werd en pas later ook met andere eigenschappen in verband gebracht werd.

Tinke is volgens het WNT ontleend aan het Oudfrans en meer bepaald zelfs aan het Picardisch. Typisch Picardisch is de k-uitspraak. In het Oudfrans was de benaming tenche of tanche, in het Picardisch tinke en tenke. De Latijnse benaming tinca verschijnt pas in de 4de eeuw. Weijnen vermoedt daarom dat de woordfamilie ontleend is aan het Gallisch.

Louw

Louw, dat in ons gebied vooral in het noordoosten van Oost-Vlaanderen voorkomt, is opgegeven als naam voor de zeelt in Joos en Loquela. Louw komt blijkbaar niet voor als scheldwoord, maar we vinden het wel in enkele vergelijkingen. In Loquela is hij gaapt gelijk ne louw opgetekend voor Opdorp. In Joos vinden we drinken gelijk een lauw. In de SND-enquête komt louw ook voor in vergelijkingen, maar niet in het WVD-gebied: gapen als een louw werd vooral in een klein Noord-Maaslands gebiedje opgetekend. Ook in Bornem (prov. Antwerpen) aan de Schelde is het bekend. In Noord-Brabant in Nederland werd het 14 keer opgegeven in combinatie met gapen. De grote bek van de zeelt zal zeker meegespeeld hebben bij het ontstaan van deze vergelijking. Niet alleen de zeelt komt voor in combinatie met gapen, ook andere vissen worden vrij veel genoemd. In Limburg is gapen als een karper zeer populair, aan de kust is het de snoek (zie verder). Zeelten, karpers en snoeken waren populaire vissen. Die vissen, die vrij vaak gevangen werden, lagen nogal eens op het droge te gapen. Zeelten zouden zelfs een smakkend geluid maken als ze op het droge liggen. Vandaar dat vissen ook gemakkelijk geassocieerd worden met ‘gapen’.

Louw wordt in een vrij groot gebied (o.a. in Brabant en Limburg) gebruikt als benaming voor de zeelt. In de Hoogduitse dialecten komt ook lauelaube, enz. voor. Het is niet onwaarschijnlijk dat louw ontstaan is uit *luw en dit uit *-liw-, en men denkt wel eens dat lï-w- zou samenhangen met lijm: de vis zou dus naar zijn slijmerigheid genoemd zijn. Dat slijmerige zou ook aan de basis liggen voor de benaming slei, die in het noorden van Nederland als benaming voor de zeelt gebruikt wordt.

Lapper

Het woord lapper hebben we niet gevonden als scheldwoord of in een uitdrukking. Het woord is vrij goed bekend langs de Dender. Het werd ook geattesteerd in Nederzwalm. Nochtans vinden we er vrijwel geen sporen van in de (dialect)woordenboeken. Voor ons gebied neemt enkel Maerevoet lepper op voor Baasrode. De benamingen lepper en lep komen ook nog voor in enkele Brabantse en Limburgse plaatsen en/of woordenboeken.

Misschien moeten we etymologisch verband zien met het werkwoord lapen dat ‘slobberend drinken’ betekent en met leppen dat ‘met kleine teugjes drinken’ betekent.

Zeelt

Zeelt – de Nederlandse benaming – komt in de WVD-aflevering slechts 1 keer voor, nl. in Philippine. In o.a. een deel van Brabant is het de gebruikelijke benaming. In de etymologische woordenboeken wordt een mogelijk verband aangegeven met oudnoors sild ‘haring’, maar verder is de oorsprong onzeker. Het WNT vermeldt zeelt in de uitdrukking zij is of ziet zo grauw als een zeelt. Het heeft betrekking op de vale kleur van de huid en wordt blijkbaar alleen gebruikt als het over vrouwen gaat.

Andere vissen in vergelijkingen

In de SND-enquête komen natuurlijk niet alleen dialectwoorden voor de zeelt voor; ook andere vissen worden genoemd. Vooral de vergelijkingen met mager, vlug, nuchter en gapen scoren goed in combinatie met vissen.

Zo vlug als

Als snelheid geassocieerd wordt met vissen, dan is het in ons gebied vooral met palingen. In het noorden van ons gebied wordt soms vergeleken met vis in het algemeen. Enkel in West-Vlaanderen komt de zeelt nog een paar keer voor als tinke.

Zo mager als

De vis waarmee het meest wordt vergeleken is de haring, vooral in West-Vlaanderen. Ook palingen (paling en aal) worden een paar keer opgegeven. Spieringen (spieringen en spierlingen) komen geregeld voor in Oost-Vlaanderen. Ook zo mager als een gespierde nesteling in Temse blijkt een visbenaming te bevatten. Het WVD tekende nesteling immers op voor ‘glasaal’ in Rupelmonde. En zo mager als een gespierde stylo uit het noorden van West-Vlaanderen blijkt eveneens als visbenaming geïnterpreteerd te kunnen worden. Tot onze verwondering wordt in de fauna-aflevering stylo opgegeven voor een kleine paling in Oostende.

Een paar unica zijn zo mager als een plaat (‘schol’) in Heist-aan-Zee, zo mager als een prik in Nieuwkerke, zo mager als een sprot in Gent en zo mager als een tinke in Balegem en Oostrozebeke.

Het WNT noteert eveneens zo mager als een sprot en zo mager als een spiering en vermeldt tevens dat sprot en spiering gebruikt kunnen worden om een mager en nietig persoon aan te duiden. In het Kortrijks Woordenboek staat zo mager als een scharre op haar kant.

Gapen als

De meest voorkomende visbenaming i.v.m. gapen in ons gebied is snoek, dat vooral aan de kust gebruikt wordt, maar ook in het uiterste zuid-oosten van West-Vlaanderen werd opgetekend. Verder noteerden we ook een paar keer gapen als een vis en gapen als een vis op ‘t droge. Een paar keren kwam karper (op ‘t droge)voor. Karper noteerden we al in Limburg. In Limburg en Brabant kwam ook louw voor (zie hoger). In Brugge werd kabeljauw opgegeven.

Zo nuchter als

De blankvoorn (bliek) wordt genoemd in zo nuchter als een bliek(je). Ook het algemene zo nuchter als een vis komt vrij veel voor. In Nukerke werd blieknuchter opgegeven.

Andere uitdrukkingen en scheldwoorden

De blankvoorn (bliek) wordt blijkbaar ook in verband gebracht met gezondheid. Het Kortrijks Woordenboek neemt zo gezond of nem bliek op. Ook De Bo attesteert het. Bliekgezond (Ruddervoorde) kwam ook voor in de SND-enquête. Bang als een bliekje wordt in Zottegem opgegeven. Voor Heist-aan-Zee werd hijgen als kabeljauw op ‘t dek opgegeven in de SND-enquête. Da kind kan drinken lijk en snoeksken lezen we in het Kortrijks Woordenboek. Teirlinck noteert drenken en zuipen gelijk ne snoek voor ‘gulzig drinken’, Joos geeft drinken als een louw (zie hoger).

Niet alleen tinke, ook palingen en haringen worden gebruikt als scheldwoord. Denken we hier bv. aan paling voor een lang, mager iemand of een fijne en gladde paling voor iemand die glad en geslepen is. In de SND-enquête werd palingglad 4 keer opgetekend, aalglad 1 keer. Verder komt paling ook voor als naam voor iemand die zijn werk niet goed doet of die zich misdraagt. In het WNT staan sprot en spiering als benamingen voor een ‘mager en nietig persoon’.

Besluit

Het is duidelijk dat vissen deel uitmaakten van de leefwereld van de mens, aangezien er vrij veel visbenamingen bewaard zijn gebleven in scheldwoorden en uitdrukkingen. Vooral de vissen waarop intensief gevist werd komen voor in allerlei uitdrukkingen. De zeelt bv. is immers een veel voorkomende en smakelijke vis; hij levert dan ook heel wat uitdrukkingen op.

Veronique De Tier

Meer weten?
BIEBUYCK S. Benamingen voor karaktereigenschappen in Zuid-West-Vlaanderen, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, universiteit Gent, academiejaar 1997-1998.

CLINCKEMAILLIE J. Ool koett’n en ool doen, Aartrijke, 1996.
DE BRABANDERE F. Kortrijks Woordenboek. Kortrijk, 1999.
DE BO L.L., West-Vlaamsch Idioticon. Gent, 1892.
DE TIER V. en S. REKER (red.), In vergelijking met dieren. Intensiverend taalgebruik volgens de SND-krantenenquête (1998). Groesbeek, 1999.
DE VRIES J. (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek. Met aanvullingen, verbeteringen en woordregisters door F. De Tollenaere. Brill, Leiden.
JOOS A., Waasch Idioticon. Gent/St.-Niklaas, 1900.
KILIAAN = Kilianus C. (1599), Etymologicum Teutonicae Linguae sive Dictionarium Teutonico-Latinum. Moretus, Antwerpen.
LIEVEVROUW-COOPMAN L.,Gents woordenboek. Gent, 1950-1955.
LOQUELA (1907-1909) (Taalkundig maandblad door G. Gezelle uitgegeven van 1881 tot 1895; tot woordenboek omgewerkt door J. Craeynest). Tielt / Amsterdam.
PIETERS M. Het Lokers dialect. Lokeren, 1995.
PYNCKELS K. en J. DE BAETS Eekloos Dialectwoordenboek, Eeklo, 1984.
TEIRLINCK I., Zuid-Oostvlaandersch Idioticon. Gent, 1908-1922.
VAN DALE (1999) = Geerts G. et al. Van Dale. Groot Woordenboek der Nederlandse Taal. Van Dale Lexicografie, Utrecht / Antwerpen (13de druk).
VAN DALE (EW) (1989) = Van Veen, P.A.F., Etymologisch Woordenboek. De herkomst van onze woorden. Van Dale Lexicografie, Utrecht / Antwerpen.
WBD = Woordenboek van de Brabantse Dialecten (de fauna-aflevering moet nog verschijnen).
WEIJNEN, A.A., Etymologisch dialectwoordenboek. Den Haag, 1996.
WNT = Woordenboek der Nederlandsche taal. ‘s Gravenhage, 1863-1998.
WVD III,2 = De Pauw, T., J. Van Keymeulen en V. Van Den Heede, Woordenboek van de Vlaamse Dialecten. Deel III Algemene Woordenschat. Aflevering 2: Land- en Waterfauna. Michiels, Gent / Tongeren, 1999.
WZD=GHIJSEN, H.C.M., Woordenboek der Zeeuwse Dialecten. Amsterdam/Brussel, 1964, 19796.