Het Nederlands is een pluricentrische taal. Dat wil zeggen dat er verschillende gebieden/landen zijn waarin de taal gesproken wordt, met elk een eigen norm. We spreken niet over drie verschillende talen, maar wel over drie variëteiten van het Nederlands: Het Nederlands Nederlands (NN), het Belgisch Nederlands (BN) en het Surinaams Nederlands (SN).
Sommige woorden die in Nederland vaak worden gebruikt (tosti, pinpas), zijn onbekend in Vlaanderen en van verschillende Vlaamse woorden en uitdrukkingen (containerpark, de kat bij de melk zetten) hebben de meeste Nederlanders nog nooit gehoord. Hoewel het gebruik ervan dus beperkt is – men gebruikt ze, en begrijpt ze vaak ook, enkel in België of in Nederland – worden ze niet noodzakelijk afgekeurd. Ze zijn standaardtaal in een beperkt deel van het taalgebied. Dat geldt natuurlijk niet zomaar voor alle ‘typische’ Belgische of Nederlandse woorden. Er bestaan ook een heleboel woorden die je enkel in één deel van het taalgebied hoort, maar ook daar niet aanvaard worden in de standaardtaal (zoals valling voor ‘verkoudheid’ in België).
Die situatie zorgt soms voor verwarring. De Standaard publiceerde op 31 januari 2015 daarom een woordenlijst met 1.000 Belgisch-Nederlandse woorden. Het Gele Boekje telt alles samen 1.000 woorden of uitdrukkingen die in principe geen Algemeen Nederlands zijn, maar in Vlaanderen wel veelvuldig worden gehanteerd. Staan ze in het zwart gedrukt, dan mogen ze voortaan in geschreven teksten opduiken. Woorden of uitdrukkingen in het grijs blijven uit den boze. Het Gele Boekje is geen officieel instrument, maar een hulpmiddel van eigen makelij voor de journalisten van de Standaard. Zij hadden naar eigen zeggen nood aan een duidelijke leidraad en heldere afspraken over welke Vlaamse woorden aanvaardbaar zijn in hun journalistieke werk en welke niet. Ondertussen volgde ook een uitgebreider boek van Ludo Permentier en Rik Schutz over hetzelfde thema: Typisch Vlaams.