Gents

Pieter Embrechts gaat op zoek naar de geheimen van het Gentse dialect. Dat heeft een aantal kenmerken die in de omliggende gemeentes ontbreken; Zwijnaarde, Sint-Denijs-Westrem, Afsnee, Drongen, Evergem, Oostakker, Melle, Merelbeke,… Gents vormt samen met de aan haar vastgegroeide voorsteden (Ledeberg, Gentbrugge, Sint-Amandsberg, Wondelgem en Mariakerke) een dialecteiland dat vooral qua uitspraak verschilt van de Oost-Vlaamse plattelandsdialecten.

Die verschillen zijn vooral ontstaan uit de oude sociale tegenstellingen tussen het stads- en plattelandsproletariaat van weleer. Aan de ene kant stond een enorm industrieel proletariaat in het vroeg geïndustrialiseerde Gent, dat het plattelandsproletariaat als concurrenten beschouwde en hen als “domme boerkes” minachtte. Aan de andere kant, op het platteland, stond men op z’n minst ook argwanend tegenover de grote stad met haar loonslavernij en zedelijk verval en heerste er een zekere geslotenheid en een afwijzende houding tegenover vernieuwingen vanuit de stad, dus ook talige vernieuwingen.

Het Stadsgents heeft zo een aantal Brabantse kenmerken overgenomen, maar het omringende platteland niet. Bijvoorbeeld: aan het einde van een woord na de doffe e valt -n weg: luupe (‘lopen’) tegenover het landelijke luuëb’m (‘lopen’). Daarenboven zijn ook een aantal in oorsprong Gentse eigenaardigheden niet tot het Oost-Vlaamse platteland geraakt. Bijvoorbeeld: de combinatie -el aan het einde van een woord wordt in het Gents als -ol uitgesproken: zetol (‘zetel’), appol (‘appel). Het platteland behoudt de -el en maakt van p, t en k de klanken b, d en g: zedele (‘zetel’), abbele (‘appel).

Meer over het Oost-Vlaams