De benamingen voor de spin in de zuidelijk-Nederlandse dialecten

Inleiding

De dialectbenamingen voor de spin was al het onderwerp van twee belangrijke lexicologische artikelen gewijd. Blancquaert schreef 70 jaar geleden, in 1929, een eerste artikel over de etymologie van de spin-woorden; in Blancquaert en Peé 1933 werden een aantal etymologieën verder uitgewerkt en werd ook Noord-Nederland bij het onderzoek betrokken. Beide artikelen bespreken de dialectische heteronymie (= de verschillende dialectwoorden) voor drie begrippen, nl. ‘spin’, ‘spinnenweb’ en ‘ragebol’ (de borstel op een lange steel, waarmee spinnenwebben worden verwijderd). Het blijkt dat men ook de woordenschat voor ‘spinnenweb’ en ‘ragebol’ nodig heeft om de etymologie van de spin-woorden vast te stellen.

Voor ‘spinnenweb’ worden aangetroffen: spinnekopnest in Frans-Vlaanderen, koppespin(net) in Frans-Vlaanderen en Zeeland. Kobbe- of koppenet bezet een groot westelijk gebied (Frans-Vlaanderen, West-Vlaanderen, westelijk Oost-Vlaanderen en westelijk Zeeuws-Vlaanderen). Spinnekop(net) is vooral het woord van oostelijk Oost-Vlaanderen, oostelijk Zeeuws-Vlaanderen en westelijk Brabant; spinnekop komt ook voor in Noord-Brabant. De samenstellingen met spin zijn typisch oostelijk en noordelijk: spinneweb en spinnenet in Noord-Brabant, Antwerpen en Vlaams-Brabant; in Limburg zien we spinneweb (vooral noordelijk) en spinnegeweef (vooral zuidelijk). De woorden voor de ragebol zijn meestal samenstellingen die als eerste lid een spin-woord bevatten: kobbe-, koppejager of -vager in Oost- en West-Vlaanderen, koppespinvager in delen van Zeeland, spinnekopborstel (zuidwestelijk Vlaams-Brabant en aangrenzend Oost-Vlaanderen) in het westen, spin in het oosten in woorden als spinnejager, -vager (in noordelijk Limburg en oostelijk Noord-Brabant), (spinne)borstel in (delen van) Belgisch- en Nederlands-Limburg. Beide gebieden worden van elkaar gescheiden door een half maan-gebied (een leenvertaling voor het Franse demi-lune), dat Antwerpen en het grootste deel van Vlaams-Brabant bezet. In Noord-Brabant kent men woorden als ragebol,rabesbol, raversbol (en dergelijke). In Frans-Vlaanderen zegt men voor de ragebol kopper, in het zuiden van Nederlands-Limburg spinnekop, op Walcheren koppespinder.

De etymologische uitleg die hierna volgt, heeft uitsluitend betrekking op de dialectwoorden voor de spin. Het is in eerste instantie een parafrase en samenvatting van de bovenvermelde artikelen. Voor meer inlichtingen en een gedetailleerde verdediging van de etymologieën verwijzen we naar Blancquaert en Pée 1933.

De belangrijkste bron voor onze woordkaart SPIN is in de eerste plaats de Reeks Nederlandse Dialectatlassen (zin 19), een grootscheeps project dat in 1925 o.l.v. Blancquaert startte aan de Universiteit Gent en waarbij een 140-tal zinnetjes over het hele Nederlandse en Friese taalgebied voor een 2000 gemeenten in het dialect werden vertaald. De schriftelijke vragenlijsten van de Zuid-Nederlandse Dialectcentrale (ZND), die o.l.v. prof. Grootaers werden verspreid tussen 1925 en 1956, vormen een tweede bron. De gegevens voor de spin werden gehaald uit ZND B2 (1923), 329 en ZND 1u (1923), 99 en ZND 7 (1925), 23. De laatste lijst is voor West- en Oost-Vlaanderen helaas spoorloos verdwenen. De vragenlijst van Schrijnen-Van Ginneken-Verbeeten (1914), (vraag 34) leverde enkel gegevens voor het Nederlandse deel van het gebied. Ook de vragenlijsten van de redacties van het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten (WVD, Universiteit Gent), het Woordenboek van de Brabantse Dialecten (WBD, K.U.Nijmegen en K.U.Leuven) en het Woordenboek van de Limburgse Dialecten (WLD, K.U.Nijmegen en K.U.Leuven) werden verwerkt, vooral de vragen WVD 60 en 60M (1993), 12 en N 26 (1964), 4. Voor de kleinere verzamelingen die werden gebruikt, voor de monografieën en tijdschriften en voor de regionale en lokale reeds gepubliceerde dialectwoordenboeken die werden geëxcerpeerd, verwijzen we naar de bronnenlijsten van de drie grote regionale woordenboeken. Het moge duidelijk zijn dat het woordenboekartikel (zie ook de materiaalbasis en de woordkaart) de meest complete verzameling zuidelijk-Nederlandse dialectwoorden voor ‘spin’ bevat die denkbaar is. De gegevens werden verzameld in een tijdsspanne van meer dan een eeuw bij vele honderden vrijwillige medewerkers.

De herkomst van de dialectwoorden

De woorden van de spin-groep

Het woord spin is een deverbatief van spinnen ‘een draad vormen’ en bezet op de kaart een groot oostelijk aaneengesloten gebied (oostelijk Noord-Brabant, Belgisch- en Nederlands-Limburg en het noordoosten van Luik). Het komt over heel het gebied ook in zeer verspreide slagorde voor, een verspreidingspatroon dat wijst op de invloed van het A.N-woord, dat overal in de verschillende lexicale gebieden kan opduiken. Het woord is waarschijnlijk de oudste benaming voor het dier en kwam eertijds over heel het taalgebied voor. Voor die stelling pleit het feit dat het element spin in een heel groot gebied in samenstellingen voor kan komen, behalve dan in het kobbe/koppe-gebied. Spinnekop (met de varianten spinnekobbe en spinkop) komt het meeste voor en bezet niet alleen het centrale deel van het zuidelijk-Nederlandse taalgebied, maar ook het zeer archaïserende westen van Frans-Vlaanderen, een bewijs voor de hoge ouderdom van het woord spin. Andere samenstellingen met spin als eerste deel zijn spinhoer in een aaneengesloten gebied in de Zuiderkempen, spinnekoppel (zeldzaam in Zuid-Oost-Vlaanderen), spinneweb in Siebengewalt en Grathem en het unicum spinnebijter in het Kempenlands. Het laatste woord wijst op de populaire, maar onjuiste gedachte, dat spinnen kunnen bijten. Enkel een paar uitheemse soorten kunnen dat. Als tweede lid van samenstellingen komtspin voor in het ruim verspreide koppespin in Zeeland en in kobbespin in het westelijk West-Vlaams en westelijk Zeeuws-Vlaams. Zeldzamer zijn de woorden kobbetje(s)spin (drie keer in Oost-Vlaanderen), kopje(s)spin in Zaffelare en koppelspin in Mater. Een paar woorden zijn samengesteld met -gespin, een afleiding van het werkwoord spinnen: kobbegespin en kop(pe)gespin, beide woorden in een gebied ten oosten van Gent (en ook een keer in Westdorpe in Zeeuws-Vlaanderen). Die woorden doen de gedachte postvatten dat een woord dat oorspronkelijk het spinnenweb aanduidde, ‘het gespin van een kobbe/koppe’, achteraf het diertje zelf is gaan benoemen, maar daarover later meer. In Westdorpe heeft koppegespin misschien aanleiding heeft gegeven tot de volksetymologie koppige spin, de klemtoon in het woord zou daarop kunnen wijzen. Spinnen laten zich blijkbaar niet altijd even gemakkelijk verdrijven.

Tot de spin-groep kunnen ook de woorden koppespinde (drie keer in Zeeuws-Vlaanderen), koppespinder (vooral op Walcheren) en koppespinner (Cadzand), gerekend worden. De vormen -spinner en spinder (met epenthetische d) zijn nomina agentis van spinnen; spinde is te beschouwen als een contaminatie van spinne en spinder. Het spinder-lexeem is waarschijnlijk een oude kustwoord, dat verwant is met het Engelse spider.

Koppe, kobbe en samenstellingen ermee

Tegelijk met spin bestond volgens Blancquaert 1933, 371 vlg. ooit over het hele taalgebied het woord kop(pe) (met de variant kobbe) met als algemene betekenis “het bolvormige, vandaar ook o.m.a. de eierzakjes (of het zaknet?) van de spin” en tenslotte “het web”. De meest verspreide spinsoorten spinnen eierzakjes die ze aan hun webben of in de buurt daarvan ophangen. Zoals in het Frans, Latijn en Grieks ging in de Nederlandse dialecten de benaming koppe/kobbe voor het web over op de spin in een groot zuidwestelijk gebied (Frans-Vlaanderen, West-Vlaanderen en westelijk Oost-Vlaanderen). We hebben ons afgevraagd of in de zeldzame Oost-Vlaamse woorden kobbetje(s)spin en kopje(s)spin het eerste lid als een enkelvoud of als een meervoud beschouwd moet worden; in het laatste geval zou de vorm van het eerste lid op de oorspronkelijke ‘eierzakjes’-betekenis kunnen wijzen. De vorm koppe als simplex of als eerste lid van een samenstelling is overgeleverd in de dialecten van Frans-Vlaanderen (koppe en koppespin), westelijk West-Vlaanderen (koppe, zeldzaam koppespin) en Zeeland (koppespin, -spinder, -spinner); in Oost-Vlaanderen komt koppe verspreid voor in het westen van de provincie, in het woord kop(pe)gespin in de streek ten oosten van Gent en in koppebeest in Moorsel.

Kobbe is echter in West- en Oost-Vlaanderen de overheersende vorm geworden. Het woord is ook geattesteerd in Limburg: in Lummen kobbe, in Montfort kob (maar misschien moeten we hier kop lezen). De verhouding tussen koppe en kobbe is niet heel duidelijk, behalve in westelijk Oost-Vlaanderen, waar de overgang van stemloze explosieven naar stemhebbende (de zgn. tenuisverschuiving) tussen volle klinker en doffe e een regelmatig klankverschijnsel is. In dat gebied zijn overigens de verspreide koppe-opgaven ongetwijfeld te beschouwen als recente hypercorrecte vormingen. Kobbe- treedt op in samenstellingen in kobbegespin (een paar keer ten oosten van Gent), kobbespin (verspreid in westelijk West-Vlaanderen en de omgeving van Aardenburg) en in het reeds vermelde Oost-Vlaamse kobbetje(s)spin.

Het woord kop(pe) is vooral bekend van het ruim verspreide woord spinnekop, dat vooral voorkomt in westelijk Noord-Brabant, Antwerpen, Vlaams-Brabant, oostelijk Oost-Vlaanderen en oostelijk Zeeuws-Vlaanderen (in Loenhout één keer spinkop; in West-Vlaanderen drie keerspinnekobbe). Opmerkelijk is dat het ook frequent aangetroffen wordt in westelijk Frans-Vlaanderen. Het komt ook verspreid voor in de andere dialectgebieden, vooral ten oosten van het kerngebied, iets wat meer bepaald in België het gevolg zou kunnen zijn van de zgn. Brabantse expansie. Er zijn heel wat woordkaarten bekend die laten zien dat Brabantse dialectwoorden doordringen in andere dialectgebieden, terwijl het omgekeerde niet gebeurt.

Op de woordkaart ‘ragebol’ bij Blancquaert en Pée 1933 is te zien hoe de vormen met koppe/kobbe als eerste deel (koppe/kobbejager en -vager) in België een geografisch areaal vormen vanaf de kust tot de grens met het Brabantse dialectgebied. Op de kaart ‘spinnenweb’ bereiken de samenstellingen met spin- als eerste lid vanuit het oosten de streek van Antwerpen en Brussel . Het is bekend dat in samenstellingen oude woorden beter behouden blijven dan als simplex, zodat de gedachte voor de hand ligt dat de arealen van koppe/kobbe en spin ooit aan elkaar gegrensd hebben en geleid hebben tot de contaminatie spinnekop, een woord dat eerst ‘spinnenweb’ (het ‘spinnen van een kop = web’) heeft betekent (zie verder), maar in de betekenis ‘spin ‘ dan vanuit een Brabants kerngebied (Antwerpen-Brussel) is geëxpandeerd. Spinnekop is in deze optiek dus jonger dan kobbe/koppe of spin; het woord treedt trouwens in het Brabantse dialectgebied ook op in samenstellingen voor de ragebol en het spinnenweb (in die betekenis ook als simplex), meer bepaald in het zuidwesten van Vlaams-Brabant en in Noord-Brabant. Bij het Frans-Vlaamse spinnekop heeft zich een gelijkaardige contaminatie voorgedaan van een oud spin en een jonger kobbe/koppe, dat waarschijnlijk vanuit binnen-Vlaanderen expandeerde. Voor de samenstelling met de ‘omgekeerde’ volgorde als in koppespin, verwijzen we naar de volgende paragraaf.

De lexemen koppel (Brugge), koppelspin (Mater) en spinnekoppel (drie keer in Zuid-Oost-Vlaanderen) zijn erg zeldzaam. Blancquaert en Pée 1933:341 vlg. verklaart koppel als volgt. Blijkens het Middelnederlands Woordenboek van Verdam bestond er een woord kop met als betekenis o.a. ‘maat voor droge waren’, naast een woord koppel met dezelfde betekenis. Vandaar dat beide woorden naderhand ook in de ‘spin’-betekenis door elkaar gebruikt werden en ook in samenstellingen konden optreden.

Van ‘spinnenweb’ naar ‘spin’

Hierboven is al uitgelegd dat koppe/kobbe een woord was voor het spinnenweb dat achteraf op de spin zelf werd toegepast. Ook het Zeeuwse woord (ook verspreid in Frans-Vlaanderen en Veurne-Ambacht) koppespinne kan met spinnenwebben in verband gebracht worden en moet etymologisch als ‘spinster van kobben = webben’ uitgelegd worden. In het vooral Walcherse lexeem koppespinder (koppespinde in Oostburg, Breskens en Biervliet) is die herkomst nog duidelijker, net zoals in het Cadzandse koppespinner. Spinnekop kan in een aantal Brabantse dialecten nog altijd zowel het spinnenweb als de spin zelf benoemen (in Noord-Brabant en in westelijk Vlaams-Brabant). Die homonymie heeft overigens in een aantal andere dialecten nieuwe samenstellingen teweeggebracht voor het spinnenweb, terwijl spinnekop enkel voor de spin werd gereserveerd. Spinneweb zelf (web is een deverbatief van weven ‘spinnen’) kan blijkbaar in Siebengewalt en Grathem voor nog steeds voor de spin gebruikt worden. De oude spinnenweb-betekenis is ook nog duidelijk voelbaar in de samenspellingen met -gespin (kobbe-, koppegespin) in een klein Oost-Vlaams gebied ten oosten van Gent. Ook het eigenaardige woord spinhoer (reeds geattesteerd in Kiliaan) gaat etymologisch terug op de ‘spinnenweb’-betekenis. Het spinhoer-gebied bestrijkt een klein gebied in de Zuiderkempen ten zuidoosten van Duffel, de geboorteplaats van Kiliaan. Het woord lijkt geen lang leven meer beschoren want het gebied ervan wordt zwaar door spinnekop en ook door spin aangetast. Blancquaert en Pée 1933:343 vlg. brengen het element -(h)oer – waarbij zij de h tussen haakjes schrijven; de status van die klank is dus onzeker – in verband met hor, een woord dat soorten van vlechtwerk kan aanduiden (raamhor; hurde = vlechtwerk van takken). De stap naar de spinnenweb-betekenis is dan niet groot meer. Kiliaan geeft overigens bij spinhoere: ‘spinne, araneus, arenea’, waarbijaraneus de spin en aranea het web aanduidt.

Vrijer, caressant en liefste

De leukste woorden van het hele woordenboekartikel zijn ongetwijfeld vrijer (verspreid in Oost-Noord-Brabant en Nederlands Limburg), caressant in Tongeren en liefste in Hoensbroek. In het Woordenboek van de Nederlandse Taal (WNT) en het Middelnederlands Woordenboek zijn geen betekenissen van vrijen bekend die op een of andere manier met ‘spinnen’, ‘weven’ e.d. in verband gebracht kunnen worden. Het woord is waarschijnlijk vrij recent; het komt enkel in Nederland voor en is nagenoeg uitsluitend opgetekend in de vragenlijst N 26 van 1964. Blancquaert en Pée 1933: 370 hebben het woord enkel in de Limburgse plaatsen Schijndel en Oefelt opgetekend met de betekenis ‘spinnenweb’. Misschien moet ter verklaring gedacht worden aan een fantasievolle eufemistische associatie met vrijer ‘minnaar’ voor een dier dat normaal negatieve gevoelens opwekt. De unica liefste en caressant, een traditioneel Limburgs woord voor wat tegenwoordig een ‘vaste vriend (in)’ wordt genoemd, liggen in elk geval in dezelfde betekenissfeer. Het verspreide voorkomen van vrijer kan o.i. wijzen op het feit dat het woord tot een ander stijlregister behoort dan spin. Hier en daar heeft een respondent het opgegeven omdat hij dat woord interessanter vond dat het ‘normalere’ spin.

Jacques Van Keymeulen

Meer weten?

Bibliografie

Blancquaert, E. (1929), De Nederlandsche dialectnamen van de spin, den ragebol en het spinneweb. In: Handelingen van de Commissie voor Toponymie & Dialectologie 3. Blz. 209-228 (met 3 kaarten). Blancquaert, E. en Pée, W. (en hun studenten) (1933), De Nederlandsche dialectnamen van de spin, den ragebol en het spinneweb. In: Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie & Dialectologie 7. Blz. 329-431 (met 3 kaarten).