Doen alsof je van niets weet

 Het gebruikte materiaal

Het materiaal dat we voor dit artikel hebben gebruikt, zijn de gegevens die door informanten  van het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten verzameld zijn voor de aflevering Karakter en gevoelens. Behalve de door jullie ingevulde WVD-lijst, hebben we ook gegevens van twee ZND-vragenlijsten (Katholieke Universiteit Leuven) en een D-vragenlijst (Meertens Instituut Amsterdam). Dat leverde een schat aan gegevens op. Taalgebruikers zijn heel vindingrijk om ‘doen alsof zijn neus bloedt, doen alsof hij van niets weet’ te omschrijven. Honderden gegevens waren er, die op het eerste gezicht een chaotisch geheel opleverden. Na verwerking bleken er toch enkele groepen en/of gebieden te ontstaan in het Vlaamse taalgebied. Dat is te zien op de twee kaarten die hieronder zijn opgenomen: de eerste behandelt de werkwoorden, de tweede de lexicale kernen. In wat volgt bespreken we enkele van deze uitdrukkingen. We bekijken eerst de werkwoorden die gebruikt worden, daarna de lexicale kernen van dergelijke taaluitingen.

Werkwoordelijke patronen

In Oost- en West-Vlaanderen wordt vooral (hem) gebaren gebruikt. Interessant is de vorm in de zuidwestelijke hoek van West-Vlaanderen, nl. (hem) begaren. In Noord-Oost-Vlaanderen vinden we constructies met (hem) houden. In West-Vlaanderen werd dit slechts éénmaal opgetekend. Het zuiden van Oost-Vlaanderen wordt gekenmerkt door (hem) laten, hier en daar afgewisseld met hem gelaten.

koww

Lexicale patronen 

Heel veel uitdrukkingen worden gevormd met een lexicaal element dat ‘niets’ betekent, zoals niemendal, niets, geen eentje of naar ‘dom’ of ‘dommerik’ verwijst, zoals dom, krom, dwaas, de domme, de onnozelaar, ….  Deze toevoegingen zijn doorzichtig en eenvoudig te verklaren. Op de kaarten zijn ze weggelaten, omdat ze vrijwel overal voorkomen.

Andere gevallen hebben wat meer verklaring nodig. In heel wat constructies treffen we een persoonsnaam aan: van Ko gebaren, zijn eigen Jaak houden, Van Hoe zijn. Een andere groep bevat plaatsnamen zoals van Lillo komen of van Kanegem zijn. En ook het kaartspel is een veel gebruikt thema zoals te zien is in van pijkens gebaren. Verder is er nog van krommenaas/kromme haas gebaren, dat in de kaartspel-categorie wordt besproken.

kolex

Constructies met een persoonsnaam

Eerst en vooral hebben we twee uitdrukkingen met een persoonsnaam die naar een bestaand of een fictief persoon verwijzen. In de streek van Gent hebben we de constructie van Van Hoe gebaren of Van Hoe zijn opgetekend. Van Hoe was in de jaren ’20 een bekende misdadiger, die met de bende Verstuyft-Van Hoe van veertien moorden en meerdere diefstallen in Vlaanderen, en voornamelijk Oost-Vlaanderen, verdacht werd. In 1924 werd Van Hoe voor een assisenhof berecht, maar het enige wat de hoofdschuldige uitbracht was: ‘ik weet van niets’,  een uitspraak die in Oost-Vlaanderen duidelijk in de taal is blijven hangen. In de standaardtaal kennen we de uitdrukking mijn naam is Haas en ik weet van niets. Deze is uit het Duits vertaald. De Duitse uitdrukking Mein Name ist hase, ich weiss von nichts wordt gebruikt als antwoord op vragen die men liever niet beantwoordt. Ze is afkomstig van Victor von Hase, student in de rechten te Heidelberg, die een andere student, die in een duel iemand had doodgeschoten, wilde helpen. Victor gaf zijn studentenlegitimatiekaart aan de vluchteling om over de grens te komen. Deze vluchteling verloor echter de kaart. Ze werd gevonden en aan het universiteitsbureau gezonden, dat Victor liet roepen om de zaak te onderzoeken. Zijn antwoord was – hij was student rechten – het ondertussen heel bekende zinnetje. Ook het Engels kent een dergelijke uitdrukking, nl. My name is Troyford, I know nothing of the matter.

In de streek van Aalst werd van Jakes gebaren opgetekend. Deze uitdrukking is ook in de streek van Antwerpen en boven de grote rivieren hier en daar bekend. Jakes of Sjakes zou teruggaan op een 17de-eeuwse komedie, de Vlaemsche klucht van sinjoor Jacus Smul, waarbij het hoofdpersonage, Jacus, zich in een kast doodstil moet houden.

We treffen veel verschillende persoonsnamen aan, maar de meeste zijn heel plaatselijk verspreid. In West-Vlaanderen treffen we van Lo/Lotje/Low gebaren aan. De Bo vermeldt Lo als verkorting van Lodden of Lodewijk en vermeldt dat het ook, net als Djoos en Klaai, voor ‘sul’ kan worden gebruikt. Lo is dus synoniem geworden voor een onnozelaar, een dommerik, en van Lo gebaren is dus niets anders dan zich van de domme gebaren. Dezelfde verklaring geldt ook voor van djoosje gebaren (Pollinkhove) en voor van kluntn gebaren, dat we optekenden in Varsenare. Kluntn is geen echte persoonsnaam, maar heeft in Oostende ook de betekenis “sul, onnozelaar, stommerik”. Achter deze uitdrukking gaat dus precies hetzelfde motief schuil als bij Lo en veel andere persoonsnamen. Dat geldt ongetwijfeld ook voor hem van Jonas gebaren (Boechoute) en van tjeef gebaren(Zottegem). Ook de bijbelse figuur Jozef is o.a. in het WNT te vinden als een ‘dom persoon’. In Mariakerke noteren we twee keer (ZND-lijsten) van zeven gebaren. Het is mogelijk dat dit ontstond uit van tjeef gebaren, waarbij de betekenis van tjeef als ‘onnozelaar’ niet meer gekend was. Een andere – maar minder plausibele- verklaring is dat van zeven gebaren zich ontwikkelde uit hem van het zeventienste gebaren (Evergem, Nederename). Het zeventienste slaat daarbij op een onbestaand zeventiende regiment (er zijn er slechts zestien) van het Belgische leger. Iemand van een onbestaand regiment, is vanzelfsprekend van niets op de hoogte. Andere persoonsnaamuitdrukkingen in ons gebied zijn o.a. van dokske gebaren rond Gent, waarin Dokske een afkorting is van Jodocus, de domme Jan uithangen (Ertvelde), van Pietjes gebaren (Heule) en van Petrus gebaren (Sint-Eloois-Vijve).

Van Bertje, Berten (niet) gebaren dat vaak aan de kust gebruikt wordt, is een twijfelgeval. Bert(je) zou een benaming voor een traag, onnozel persoon kunnen zijn, maar we weten uit het proefschrift van Guy Janssens over de wildstropersterminologie dat bertje ook een spotnaam voor de haas is. Uitdrukkingen met dieren komen slechts sporadisch voor, maar de haas lijkt in deze context toch een geschikt dier te zijn (zie verder). Ook bij de ongelovige Thomas spelen (Ruiselede) plaatsen we een vraagteken. Heel waarschijnlijk is hier gewoon leentjebuur gespeeld bij een ongelovige Thomas zijn. De betekenissen (‘iets niet willen geloven’, en ‘doen alsof men iets niet weet’) liggen immers dicht bij elkaar; het zeldzame karakter van de uitdrukking wijst er tevens op dat dit een éénmalige overname kan zijn.

Ten slotte valt onder de persoonsnaamuitdrukkingen waarschijnlijk ook nog het zeer vaak voorkomende van Ko gebaren, waarin Ko dan een verkorting van Jacobus zou kunnen zijn. Of moeten we Ko hier ook bij het verhaal van Jacus Smul en de kast plaatsen, net zoals de uitdrukkingen met Jaak? Debrabandere suggereert in het Kortrijks woordenboek echter dat deze Ko geen persoon is, maar dat het hier eigenlijk om Co gaat, de afkorting van Compagnie. Ko (en Co) worden gebruikt om zaken aan te duiden met weinig waarde. Zo noteert Debrabandere ook ’t es entwa van Ko, iets waar je niet veel belang aan moet hechten. En een huishouden van krot en co stelt al helemaal niets voor. Misschien is ko dus gewoon een synoniem voor een kleinigheid, een niemendalletje. Het woord kootje wordt immers in allerlei betekenissen gebruikt waarin ‘klein’ een rol speelt. Het kan een troetelwoord zijn voor een klein kind, het wordt gebruikt in benamingen voor een kleine vogel, etc. Hoe dan ook, dat Ko bij de dialectgebruikers zelf niet altijd begrepen wordt, blijkt uit de verschillende varianten. Verspreid in hetzelfde dialectgebied vinden we immers unica als van geen kobbe, kodde, kode, kootje, koude, kudde gebaren. Zulke volksetymologische ‘verbeteringen’ zijn typisch voor onbegrepen woorden, waaraan de taalgebruiker weer een doorzichtiger structuur wil geven.

Bij enkele uitdrukkingen werden substantieven genoteerd die naar de duivel zouden kunnen verwijzen. Deze associatie is niet onlogisch: wie zich dom houdt, gedraagt zich immers schijnheilig, net als de duivel. De duidelijkste duivel-verwijzing vinden we in Buggenhout met van de kromme duivel gebaren. Problematischer zijn enkele persoonsnamen, die op de duivel zouden kunnen slaan. Volgens het WNT kanjoos in van joos gebaren, van djoosje gebaren naar de duivel verwijzen. Dat geldt ook voor  Joost in dat mag joost weten. Joos kan enerzijds de afkorting van Jodocus (waarbij eveneens van dokske gebaren geplaatst is) zijn, anderzijds een Javaanse benaming voor de oosterse afgod – een benaming die eigenlijk ontstond uit het Portugese woord deos voor godheid (WNT). Toch lijkt het onwaarschijnlijk dat dit door Hollanders ingevoerde woord in West-Vlaanderen terechtgekomen is. Ook in van de drol gebaren (Wulpen, Veurne) zou drol naar de duivel kunnen verwijzen, maar het kan ook ‘dwaas, gek’ betekenen (WNT). We moeten toegeven dat de oorsprong van deze laatste uitdrukkingen dus onzeker blijft – ze kunnen waarschijnlijk met meer recht bij de categorie van persoonsnamen met de connotatie ‘dommerik’ geplaatst worden.

Plaatsnaamuitdrukkingen

Plaatsnamen hebben we vooral opgetekend in de combinatie van + plaatsnaam + komen/zijn. Een aantal ervan komt zelfs vrij vaak voor in bepaalde gebieden, zoals op de kaart te zien is: van Kanegem komen/zijn, van Rome komen, en in Zeeland ook van Lillo komen/zijn en van Bru komen. Meestal voegt men eraan toe, “en hij weet van niets”, zoals in hij komt van Lillo en hij weet van niets.

De uitdrukking Van Kanegem komen vormt een gebied in de zuidoostelijke hoek van West-Vlaanderen (zie kaart 2). De oorsprong van deze uitdrukking ligt in een sage van twee Tempeliers die tussen Kanegem en Ruiselede woonden. Ze hadden de pastoor van Kanegem doodgeslagen en trokken daarna naar huis. Onderweg ontmoetten ze een landman die hen over de moord vertelt. Hoe, riepen de Tempeliers, is er in Kanegem een moord gepleegd? Wij komen van Kanegem en wij weten van niets (Cornelissen II, 229). Dit verhaal is in heel wat verschillende versies bewaard gebleven. Cornelissen neemt bijvoorbeeld ook nog een andere versie op: in Kanegem wordt iemand vermoord en de moordenaar vlucht weg in de richting van Aarsele. Onderweg ziet hij een man liggen slapen in een kapel (andere vertellers hebben het over een soldaat die aan de kant van de weg in slaap was gevallen) en steekt het bebloede mes waarmee hij de misdaad pleegde in de zak van de slapende man. De mensen van Kanegem die de moordenaar achtervolgen, vinden de slapende man en omdat hij het mes op zak heeft, wordt hij veroordeeld. Op de vragen die hem gesteld werden, antwoordde de man ‘Ik kom van Kanegem en ik weet van niets’. De man werd uiteindelijk ter dood veroordeeld en opgehangen, maar later werd de ware schuldige toch nog ontdekt.

Ook frequent, maar dan in de noordoostelijke helft van Oost-Vlaanderen, is van Rome komen. Er bestaan heel wat uitdrukkingen met de plaatsnaam Rome, maar van Rome komen in de hier bedoelde betekenis hebben we enkel in Joos aangetroffen. Cornelissen (IV, 261) kent staan alsof hij van Rome kwame voor ‘in schijn verwonderd’, en dat komt aardig in de buurt. Maar ook het feit dat Rome ver weg is speelt wellicht een rol, net als in het in Keulen horen donderen, bijvoorbeeld.

Van Lillo komen wordt vooral in Zeeland gebruikt (Zeeuws-Vlaanderen, Walcheren en de Bevelanden). Het WZD noteert de uitdrukking van Lillo komme(n) voor ‘dom, onnozel zijn’, of ‘doen alsof, zich van den domme houden’. Het Belgische Lillo ligt voor Zeeland net over de grens, maar is nog een lange tijd Nederlands geweest. Het bleef zelfs nog even Nederland na 1830. Pas in 1839 kwam het bij België. Lillo is nu een klein dorp, maar heeft wel een bewogen geschiedenis. George Sponselee licht een tip van de sluier op. In de tachtigjarige oorlog werd in Lillo door de Antwerpenaren een bastion gebouwd ter verdediging van Antwerpen en de Schelde. De vesting weerstond aan de troepen van Parma die toen Antwerpen belegerde en die de dijken van de Schelde doorstak. Zo ontstond een overstroming die Lillo ongeveer zestig jaar lang onder water zette. Geen wonder dat wie van Lillo komt, van niets weet.

Een andere Zeeuwse uitdrukking is Van Bru (de dialectnaam voor Bruinisse) komen. Ze is ontstaan omdat Bruinisse een sterk op zichzelf gerichte bevolking heeft, die liefst niet al te veel met anderen te maken wil hebben. De uitdrukking met Bru staat in het supplement van het WZD. Ze wordt vooral gebruikt op Schouwen-Duiveland en Tholen, en dus niet in ons gebied.

Dr. Frans Debrabandere signaleerde ons nog twee uitdrukkingen met plaatsnamen. In Kortrijk kent men Kom je van Tampluf, waarin wordt verwezen naar het dorpje Templeuve bij Henegouwen. In Frans-Vlaanderen zegt men hem van Kappel gebaren, een dorp in Frans-Vlaanderen.

Het kaartspel: pijkens en (h)azen

Pijkens

Bekende uitdrukkingen in.West- en Oost-Vlaanderen zijn van pijke(n)s gebaren/weten, van pijkenaas gebaren en ook van krommenaas/kromme haas gebaren. Laten we beginnen met de uitdrukkingen met pijkens: in West-Vlaanderen en een groot deel van Oost-Vlaanderen is dat de dialectbenaming voor ‘schoppen’. We noteren niet alleen van pijkenaas gebaren, maar ook allerlei varianten zoals koekenaas, klaverenaas en noch van koekens of pijkens weten. Van pijke(n)s gebaren vinden we vooral in de zuidelijke helft van West-Vlaanderen, van pijkenaas gebaren iets oostelijker. De oorsprong van van pijkens gebaren ligt voor de hand; de meeste naslagwerken plaatsen het bij pijkens ‘schoppen’. Nergens wordt echter een verklaring gegeven. Het feit dat vooral de schoppen erin voorkomen, doet vermoeden dat het kaartspel pijkezot verjagen hier een rol speelt. Het is een kaartspel waarbij men moet proberen om pijkezot niet als laatste kaart op de hand te houden. En dan rijst toch de vraag of dat inderdaad wel klopt. Zouden we niet eerder pijkezot verwachten en niet het veel vaker voorkomende pijkenaas, een kaart die in dit spel geen belang heeft? Van pijkezot gebaren wordt wel door enkele informanten opgegeven, maar het komt slechts sporadisch en minder vaak voor dan van pijkenaas gebaren. Misschien moeten we het dus eerder in de richting van vals spelen zoeken. Iemand die een aas achterhoudt, speelt vals, doet alsof hij die niet heeft. In de meeste kaartspelletjes is de aas immers de belangrijkste kaart.

Kromme (h)azen

Een nog frequenter gebruikte uitdrukking in West- en Oost-Vlaanderen is van krommenaas gebaren/begaren. Heeft dit krommenaas iets te maken met het pijkenaas van hierboven? Of hebben we hier met kromme hazen te maken, zoals in sommige woordenboeken gesuggereerd wordt: een haas is een schichtig dier, en krom werd ook al in andere uitdrukkingen gebruikt. Als we ervan uitgaan dat de krommenaas-constructies inderdaad te maken hadden met het kaartspel, dan zou je ze als een soort contaminatievormen kunnen beschouwen van de vormen met pijkenaas. Maar is pijkenaas de oorspronkelijke vorm, of is het net omgekeerd?

Om een beeld te geven van de mogelijkheden hebben we de gevonden informatie uit de woordenboeken en enkele andere naslagwerken onder elkaar gezet. Het WNT vermeldt van pijkens gebaren of van krommenaas gebaren niet. Van Dale vermeldt krommenaas als Belgisch Nederlands, en verwijst naar haas. Bij haas noteert Van Dale “van kromme haas gebaren, niets laten blijken, doen alsof zijn neus bloedt”. Ook de uitdrukking “mijn naam is haas, ik weet van niets, laat mij erbuiten”, staat hier genoteerd. We kunnen er dus van uitgaan dat Van Dale krommenaas interpreteert als kromme haas. Nochtans heeft de uitdrukking mijn naam is haas volgens de meeste naslagwerken niets met het dier te maken, maar gaat het terug op het verhaal van Victor Hase (zie hoger).

Er zijn echter nog andere mogelijkheden; Lievevrouw-Coopman neemt krommen haas op en verwijst naar “ons artikel in Oost-Vlaamsche Zanten 1942” Daarin laat hij iemand een verhaal vertellen over een weerwolf: een boerenknecht Naas wordt ontmaskerd als weerwolf en verdwijnt. Moeten we aannemen dat Lievevrouw-Coopman ervan uitgaat dat krommenaas dus verwijst naar Naas? In het artikel zelf wordt niet over de uitdrukking met krommen haas, of kromme Naas gerept. En waarom noteert hij in het woordenboek dan krommen haas? Loquela denkt eveneens aan de persoonsnaam Naas, maar heeft ook nog andere ideeën: “Van krommen haas kan mishoord, en misopgenomen zijn voor van krommen Naas (Ignatius); of voor van krommen aars (eers, achterste), Schuermans drukt van krommenhaas, en De Bo boekt: “Krommenis (Wvl. krommenesse): sluwe handelinge. Met krommenessen ommegaan.” Bij de Westvlamingen zou ’t van krommen Naas, van krommen haze of van krommen eers moeten zijn.”

Eigenlijk zijn er dus vijf mogelijkheden, waarvan de drie meest plausibele kromme haas, kromme Naas en kromme aas zijn. Aan de uitspraak is in eerste instantie zeker niet te zien welke van de drie het meest voor de hand ligt. Alleen in een gebied waar de h wordt aangeblazen, zou duidelijk kunnen blijken dat haas en niet aas de doorslaggevende factor is. De uitdrukking komt helaas nauwelijks voor in gebieden waar de h geaspireerd wordt, zoals Limburg. De haas-theorie lijkt op het eerste gezicht de meest plausibele. Er zijn immers nogal wat uitdrukkingen met krom opgegeven. En een haas is een dier dat bang is en zich gemakkelijk wegsteekt.

Een oplossing zou kunnen zijn om schriftelijke bronnen te raadplegen en te onderzoeken hoe vaak en op welke manier deze uitdrukking voorkomt en voorkwam in het verleden, maar dergelijke uitdrukkingen zijn niet vaak geattesteerd in geschreven teksten. Ze worden immers vooral in gesproken taal gebruikt. Wij zijn er dus niet in geslaagd om met zekerheid te bepalen wat de oorspronkelijke uitdrukking is geweest: kromme haas, kromme aas, kromme Naas of nog een andere mogelijkheid. Voor elk van deze mogelijkheden valt immers iets te zeggen. Kromme Naas kun je in het rijtje loze Toon, droge Wannes, etc. plaatsen. Ook de kromme aas kan in vergelijking met pijkenaas in aanmerking komen. Wie krom speelt, speelt vals. Maar – en dat blijken toch ook heel wat woordenboekenauteurs te denken – ook de haas is een mogelijkheid.

Wat eerst?

Omdat we in de beide hierboven besproken constructies met azen te maken hebben, vermoeden we toch dat er enige wisselwerking is tussen de krommenaas– en pijkenaas– uitdrukkingen die in ongeveer hetzelfde gebied voorkomen. Onze hypothese is uiteindelijk de volgende: zowel van pijkens gebaren als van kromme haas gebaren bestonden als onafhankelijke uitdrukkingen naast elkaar. Van kromme haas gebaren wordt echter in de streek waar het vaak voorkomt altijd uitgesproken als krommenaas en dus geherinterpreteerd als kromme aas. Het bestaan van dit krommen aas werkt dan de van van pijkens gebaren afgeleide uitdrukking van pijkenaas in de hand, en daarvan worden de andere, minder gebruikte, kaartbenamingen zoals van pijkezeven, van klaverenaas en van koekenaas gebaren afgeleid.

Slot

De bestaande woordenboeken nemen een aantal uitdrukkingen wel op, maar heel vaak zonder enige verklaring van de oorsprong. Het WNT laat ons op het vlak van typisch Zuid-Nederlands taalgebruik wel eens in de steek. Gelukkig bieden de dialectwoordenboeken een beetje soelaas. In regionale en lokale dialectwoordenboeken is dit kleurrijk taalgebruik meestal wel geattesteerd. Wanneer de uitdrukking zelf niet gekend is, wordt dat echter wel veel zoekwerk. Dit probleem wordt onderschept in de grotere regionale, thematische,  woordenboeken zoals het WVD : alle uitdrukkingen voor hetzelfde begrip worden immers in één lemma behandeld. Op die manier is het mogelijk om in één oogopslag te zien welke varianten er in b.v. het Vlaamse taalgebied bestaan.

Ook het interpreteren van woordenboekgegevens verloopt voor een dialectwoordenboekmaker niet altijd probleemloos; dat mag blijken uit het geval van de kromme (h)aas, waarbij de trefwoordkeuze niet zo eenvoudig blijkt te zijn. Etymologieën en verklaringen worden in het WVD zelf niet opgenomen, maar zijn wel van belang voor de vertrefwoording van de dialectgegevens. Volksetymologische en andere vermengingen zijn soms moeilijk te reconstrueren omdat dergelijke taaluitingen vaker in spreektaal dan in schrijftaal gebruikt worden, en daardoor niet geattesteerd zijn in oudere teksten of woordenboeken. De historische ontwikkeling is daardoor in heel veel van deze gevallen moeilijk te achterhalen, wat soms giswerk oplevert.

Bron: Hij gebaart van pijkens, want hij komt van Kanegem (2004).
Tineke De Pauw en Veronique De Tier.

Meer weten?

Referentielijst

  • Amri, M.E.E (1891) ‘k en wete van niets. In: Volk en Taal 4, 19-21.
  • Amri, M.E.E (1891) Nog iets over: ‘k en wete van niets; ‘k kome van Caneghem. In: Volk en Taal 4, 128.
  • Cornelissen, J. (1929-1938) Nederlandsche volkshumor op stad en dorp, land en volk : spot- en bijnamen, spotrijmen, spotvertellingen, volksetymologische sagen, spreekwoorden en zegswijzen, enz., naar hun oorsprong en beteekenis verklaard. De Sikkel. Antwerpen. 6 dl.
  • Cornelissen P. J en J.B. Vervliet (1899) Idioticon van het Antwerpsch Dialect. A. Siffer. Gent.
  • De Bo, L.L. (1892) Westvlaamsch Idioticon. Gent.
  • Debrabandere, F. (1999) Kortrijks Woordenboek
  • Desnerck (1972) Oostends Woordenboek. Handzame.
  • Ghysen, H.C.M (19796) Woordenboek der Zeeuwsche dialecten. Den Haag
  • Huizinga , A. (1994) Huizinga’s spreekwoorden en gezegden. Herkomst en vergelijking met Frans, Duits en Engels. Tirion. Baarn
  • Janssens, G. (1979-1980) Wildstropersterminologie in de Nederlandssprekende delen van België en het noordwesten van Frankrijk. Een lexicologische studie. Proefschrift, Rijksuniversiteit Gent, 1979-1980.
  • Joos, A. (1900) Waasch Idioticon. A. Siffer/Strybol-Vercruyssen. Gent/Sint-Niklaas.
  • Lievevrouw-Coopman, L. (1950-1955; anastatische herdruk 1976). Gents Woordenboek. Gent.
  • Loquela (1908) Loquela. Taalkundig Maandblad door G. Gezelle uitgegeven van 1881 tot 1895. I-XV. Tot woordenboek uitgewerkt door J. Craeynest. Antwerpen.
  • Teirlinck, I. (1913) Zuid-Oostvlaandersch Idioticon. W. Siffer. Gent.
  • Sanders, E. (2003) Van Nergenshuizen tot Absurdistan. Verzonnen plaatsnamen in het Nederlands. Prometheus / NRC Handelsblad. Amsterdam / Rotterdam.
  • Stoett, F.A. (1978; Fotomech. herdr. van de 5e dr. 1943)  Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden naar hun oorsprong en beteekenis verklaard. Thieme. Zutphen.
  • Van den broecke-de Man E.J. (s.d) Dialecten in West-Zeeuwsch-Vlaande­ren, Groede.
  • Van den broecke-de Man E.J. (1981) Dialecten in het Land van Axel, Terneuzen.
  • Van den broecke-de Man E.J. en J.J. Eggermont (1982) Dia­lecten in Oost-Zeeuwsch-Vlaanderen, Kloosterzande.
  • Van Heuverswyn, A. (1891) Hij komt van Caneghem. In: Volk en Taal 4, 44.
  • VD = Van Dale (1995) Groot woordenboek der Nederlandse Taal. Van Dale Lexicografie, Utrecht.
  • WNT (1863-1998) Woordenboek der Nederlandsche Taal. ’s-Gravenhage/Leiden
  • WVD (1979- ) Woordenboek van de Vlaamse Dialecten. Gent.