Koffiedik

Inleiding

Het begrip dat we hier bespreken, is ‘koffiedik’, dat ‘overblijfsel, bezinksel van getrokken koffie’ betekent (VD). Koffiedik slaat dus op wat er in de koffiefilter of -beurs overblijft, nadat de koffie is ‘doorgelopen’. Soms kan er ook wat van dit koffiedik in je kop terechtkomen, wat een onaangename, bittere smaak oplevert. Waarzegsters zouden aan de hand van koffiedik de toekomst van de drinker kunnen voorspellen. Vandaar de uitdrukkingen koffiedik kijken (‘in een onzekere toekomst blikken’) en zo helder als koffiedik (‘duister, onbegrijpelijk’).

De gegevens op de kaart zijn gebaseerd op twee vragenlijsten: lijst 157 ‘drank en tabak’ van het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten en de voedingsenquête van Variaties vzw.

kaart koffiedik

We zien op de kaart dat de meeste benamingen voor ‘koffiedik’ vrij geconcentreerd voorkomen. Er zijn zelfs heel wat benamingen die slechts in één provincie werden opgetekend. Zo komt (koffie)proesenkel in Oost-Vlaanderen voor, (koffie)grul in Zeeuws-Vlaanderen en kroten frutin West-Vlaanderen. De benaming (koffie)moer werd vooral in Frans-Vlaanderen opgetekend. Een woord met een verspreid voorkomen, is koffiegruis. Het werd in heel West- en Oost-Vlaanderen opgegeven. In wat volgt bespreken we de verspreiding van de dialectbenamingen meer in detail.

Bij de naamgeving valt op dat de meeste dialectwoorden een negatieve bijklank hebben en dus verwijzen naar iets minderwaardigs. Dat heeft wellicht te maken met het feit dat koffiedik slechts het overblijfsel is van het uiteindelijke product dat je wilt drinken, nl. koffie. Bovendien geeft koffiedik een bittere smaak in de mond wanneer het in je kopje koffie belandt. De benamingen prut, frut en krotworden ook gebruikt voor cichorei, een poeder afkomstig van de cichoreiplant, dat vroeger aan de koffie werd toegevoegd om hem bitterder en donkerder te maken. Tijdens de oorlogsjaren werd het ook als surrogaat voor koffie gebruikt. Voorts valt ook op dat verschillende benamingen onomatopeïsch en/of metaforisch zijn. In het eerste geval bootsen ze een pruttelend, borrelend geluid na, in het tweede geval gaat het om benamingen die ook ‘vochtige aarde, modder’ betekenen. De gelijkenis met koffiedik is treffend.

(Koffie)gruis

Zoals reeds gezegd, komt (koffie)gruis verspreid over West- en Oost-Vlaanderen voor. In Oost-Vlaanderen (uitgezonderd Gent, de Denderstreek en de streek van Ninove-Geraardsbergen) is het zelfs het enige opgegeven dialectwoord voor ‘koffiedik’. Ook in de Zeeuws-Vlaamse plaatsen Hengstdijk, Kloosterzande en Westdorpe gebruikt men dit dialectwoord. Gruis wordt dikwijls als gruus of greus uitgesproken, koffie als kafie, kafee of zelfs kefee.

Gruis wordt in de standaardtaal gebruikt als collectieve benaming voor ‘een massa van betrekkelijk kleine, onregelmatige, ruwe brokken’ (VD). Het gaat meestal om de verbrijzelde vorm van gesteente of muurwerk. Soorten gruis zijn bijvoorbeeld steengruis, kalkgruis, kolengruis, enzovoort. In de dialecten wordt gruis ook gebruikt voor massa’s die met voeding te maken hebben, zoals de gebroken korrels van gepelde rijst of fijngemalen kruidnagelen. Het WNT vermeldt o.a. voor Zeeland en Nederlandstalig België het gebruik van gruis met de specifiekere betekenis ‘grove bestanddelen die na het zeven van meel achterblijven’. Wellicht is deze betekenis van gruis verwant met ons koffiegruis, aangezien koffiegruis de substantie is die in de filter overblijft na het koffiezetten.

Mogelijk heeft ook de pejoratieve bijklank van gruis invloed gehad op het gebruik van het woord in de betekenis ‘koffiedik’. In figuurlijke zin wordt gruis namelijk gebruikt om waardeloze zaken of ongure figuren te benoemen.

(Koffie)grul

(Koffie)grul vormt een mooi samenhangend gebied in West-Zeeuws-Vlaanderen. Volgens het Zeeuws Etymologisch Woordenboek is grul afkomstig van het klankexpressieve werkwoord grullen, een bijvorm van grollen. Andere Zeeuwse woorden voor koffiedik die op een gelijkaardige manier gevormd zijn, zijn koffiebrom (van brommen) en broebel (van broebelen). Wanneer de koffie bijna klaar is, maakt het koffiezetapparaat een soort geluid dat met wat fantasie op grollen lijkt. Ook de woorden prut, frut en proes, die verderop in het artikel worden besproken, zijn klanknabootsend.

De keuze voor een woord op –ul is misschien niet zo toevallig. Dergelijke woorden hebben in het Nederlands vaak een pejoratieve gevoelswaarde. Voorbeelden zijn prul (‘nietig ding’), lul (‘onaangename man’), sul (‘sukkel’) en flauwekul (‘onzin’).Er is hier dus mogelijk ook sprake van klanksymboliek.

(Koffie)moer

(Koffie)moer komt vooral voor in Frans-Vlaanderen. We vonden ook enkele attestaties in Veurne-Ambacht (Veurne en Beveren) en in Poperinge en omgeving.

Moer betekent in de standaardtaal ‘droesem, bezinksel’ en wordt vooral gebruikt voor het bezinksel van alcoholhoudende dranken zoals wijn. Die betekenis is duidelijk verwant met ons moer ‘koffiedik’, aangezien koffiedik ook als bezinksel kan overblijven in de koffiekan of in je kopje. De Bo neemt moer niet op in de betekenis ‘koffiedik’, maar wel in een betekenis die we ermee in verband kunnen brengen, nl. ‘humus, vruchtbare grond’. De betekenis ‘koffiedik’ zou dan metaforisch zijn: koffiedik ziet er even zwart en vochtig uit als vochtige aarde. Beide betekenissen van moer zijn duidelijk verwant. Het Woordenboek van het Frans-Vlaams neemt moer en kaffiemoer wél op in de betekenis ‘koffiedik’.

Moer is volgens Van Dale een samentrekking van het Middelnederlandse moeder, een nevenvorm van modder in de betekenis ‘mengsel van aarde, vuil en water’. In het dialect kennen we daarvoor nog een andere variant, nl. moor. Het WNT wijst ook op mogelijke verwantschap met moeder ‘mama’. Het is namelijk opmerkelijk dat ook andere talen voor ‘droesem’ hetzelfde woord gebruiken als voor ‘mama’. In het Engels gebruikt men voor de beide mother, in het Hoogduits mutter en in het Frans spreekt men van mère de vinaigre. Volgens het WNT is die verwantschap volksetymologisch te verklaren. Reeds in het Middelnederlands zou men in uitdrukkingen als moeder van den aysine (waarbij moeder ‘droesem’ betekent) het woord moeder met ‘mama’ gelijkgesteld hebben.

Koffiedik

Het standaardtalige koffiedik komt slechts sporadisch en zeer verspreid op de kaart voor. Het werd drie keer opgegeven in West-Vlaanderen (Ieper, Beernem, Sint-Eloois-Vijve) en drie keer in Oost-Vlaanderen (Gent, Lebbeke en Sint-Gillis-bij-Dendermonde). Het verspreide voorkomen wijst erop dat de informanten waarschijnlijk geen authentiek dialectwoord, maar de standaardtalige benaming hebben opgegeven.

Dik is in het Standaardnederlands een algemeen woord voor ‘bezinksel in een aftreksel’. Die benaming is niet onlogisch, want in tegenstelling tot het eindproduct (in ons geval koffie), is het bezinksel niet vloeibaar, maar een vaste, dikwijls samengekoekte substantie. Naast koffiedik bestaan ook de samenstellingen chocoladedik en oliedik (VD). Tegen iemand die te veel koffiedik in zijn kopje krijgt, kun je al schertsend zeggen: “het dik heeft geld gekost”.

(Koffie)prut – frut

Koffieprut komt verspreid op de kaart voor. In West-Vlaanderen is het een vrij frequent gebruikt dialectwoord, vooral in het westen en het zuiden van de provincie. Daarbij aansluitend, in Frans-Vlaanderen, gebruikt men dit dialectwoord in Bambeke en Houtkerke. We vonden ook twee attestaties in Zeeuws-Vlaanderen (Axel en Philippine) en twee in de Denderstreek (Steenhuize-Wijnhuize en Appelterre-Eichem). Frutis een typisch West-Vlaams dialectwoord. Het komt vooral in het midden en het zuiden van de provincie voor. In Veurne-Ambacht, de Polders en aan de grens met Oost-Vlaanderen wordt het woord niet gebruikt.

Prut is volgens het WNT een onomatopee die het geluid nabootst van een weke, pappige massa als ze in gisting is of kookt. Je kunt het bijvoorbeeld gebruiken in de zin: “Als de pap ‘prut’ zegt, is hij gaar”. Volgens Debrabandere is prut afkomstig van het Oudnederlandse preut, dat ‘weke, drabbige massa’ betekent. Wanneer de koffie opgegoten wordt, verandert de gemalen koffie inderdaad in een pappige massa en dit kan wel eens pruttelende geluiden opleveren. Daarbij komt dat we hier opnieuw te maken hebben met een pejoratief woord. Prut kan namelijk ook gebruikt worden als determinans, om aan te geven dat het genoemde voorwerp van slechte kwaliteit is. Zo kan men spreken van een prutbroek, prutjasje en de prutschool (‘bewaarschool’) (WNT). Dit verklaart wellicht waarom prut in West-Vlaanderen ook gebruikt wordt als benaming voor ‘gebrande chicorei in poeder, die men in den kaffi mengelt’ (De Bo). De gemalen en gebrande wortels van de cichoreiplant werden (vooral tijdens de oorlog) gebruikt als surrogaatkoffie. De smaak was niet zo lekker als van echte koffie, vandaar dat men het wellicht maar prut(koffie) vond.

Frutis een variant van prut in de betekenis ‘cichorei’ (De Bo en Debrabandere). In andere dialecten (vooral het Antwerpse) slaat frut op ‘fijngehakt afval van vlees’ en wordt het gebruikt om minderwaardige vleesproducten zoals gehakt of hoofdvlees te benoemen. Het WNT verwijst voor de etymologie van frut naar het woord fruts, dat ontstaan zou zijn uit pruts en ook verwant is met frul. Al deze benamingen slaan op iets onbenulligs, nietigs. We hebben hier duidelijk te maken met klanksymboliek.

(Koffie)proes

(Koffie)proes vormt een mooi geconcentreerd gebied in het zuiden van de Denderstreek en de streek van Geraardsbergen-Ninove.

Proes is afgeleid van een werkwoord proesen (dat in die vorm weliswaar nergens geattesteerd is), dat sterk gelijkt op de werkwoorden prossen en proesten, die we wel terugvinden in het WNT en andere woordenboeken. De betekenis die we voor prossen vonden, leunt het dichtste aan bij ons proes ‘koffiedik’.

Prossen is klanknabootsend gevormd en betekent volgens het WNT ‘borrelen, brobbelen, zacht borrelend koken, sudderen’. In het Zuidoostvlaandersch Idioticon krijgen we bij dit werkwoord de toelichting “vooral gezegd van vuil water, mest, poelwater dat blaasjes aan de oppervlakte laat openspringen”, bijvoorbeeld in de spreuk: “als de mespoele prost, regene!”. De link met koffiedik is niet ver te zoeken: koffiedik dat in de filter achterblijft, ziet eruit als een modderige massa en wanneer de koffie opgegoten wordt, vormen er zich aan de oppervlakte blaasjes. We hebben hier dus met hetzelfde naamgevingsmotief te maken als bij (koffie)prut.

Krot

Krot wordt alleen in West-Vlaanderen gebruikt, meer bepaald in Veurne-Ambacht en de Polders. Naast ‘koffiedik’ kan het er ook ‘cichorei’ betekenen.

We hebben hier opnieuw te maken met een pejoratief woord. Volgens De Bo voegt men aan een woord krotte toe om aan te duiden “dat iets niemendalle weerd is of nergens toe dienstig”, bijvoorbeeld krottekam, krottetafel, krottestoel, enzovoort. Krot is in die betekenis waarschijnlijk ontleend aan de uitdrukkingen in de krotte zitten of in de krotte zijn, die ‘in grote nood zijn’ betekenen. Krot betekent daarin iets als: ‘slechte toestand, vooral in geldelijk opzicht’ (WNT). Bovenstaande zegswijzen zijn geïnspireerd op de Franse uitdrukking être dans la crotte, wat eerst letterlijk ‘in de modder zitten’ betekende en later de figuurlijke betekenis ‘in de problemen zitten’ kreeg.

Dit brengt ons bij de oorspronkelijke betekenis van het Franse crotte, die we ook in verband kunnen brengen met ons krot ‘koffiedik’, nl. ‘modder, slijk’. We zagen hierboven al bij de benamingen koffieproes en koffiemoer dat koffiedik vaak vergeleken wordt met modder. Tegenwoordig wordt het Franse crotte vooral gebruikt voor poep of keutels van dieren, maar ook de betekenis ‘waardeloos, armoedig’ bleef bewaard, bijvoorbeeld in de uitdrukkingen c’est de la crotte (‘het is niks waard’) en demeurer dans la crotte (‘in armoede leven’).

Liesbet Triest en Evelien Van Renterghem

Meer weten?

Referentielijst

Beerens, N. (2002): Benamingen voor de voeding in de Denderstreek. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling. Universiteit Gent.
Blomme, I. (2005): ‘Koffie-flets in Vlaams-Brabant. Snoepje, roomhoorn, pannenkoek, slappe koffie en koffiedik in de dialecten van Vlaams-Brabant’ In: De Tier, V., R. Keulen en J. Swanenberg (red.): Het dialectenboek 8. Proeven van dialect. Een kijkje in de keuken van de Nederlandse dialecten. Groesbeek. pp. 271-289.
Cornelissen, P. en J.-B. Vervliet (1899): Idioticon van het Antwerpsch dialect. Gent.
De Bo, L.L. (1892): Westvlaamsch Idioticon. Gent.
Debrabandere, F. (1999): Kortrijks woordenboek. Brugge: Uitgeverij Van de Wiele.Debrabandere, F. (2002): West-Vlaams Etymologisch Woordenboek. De herkomst van de West-Vlaamse woorden. Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij L. J. Veen.
Debrabandere, F. (2005): Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams Etymologisch Woordenboek. De herkomst van de Oost- en Zeeuws-Vlaamse woorden. Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij L. J. Veen.
Debrabandere, F. (2007): Zeeuws Etymologisch Woordenboek. De herkomst van de Zeeuwse woorden. Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Atlas.
Declerck, F. (2001): Benamingen voor eten en drinken in het West- en het Frans-Vlaams. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling. Universiteit Gent.
De Tier, V. (2005): ‘Van jikkemienen, postekop en vosse soppen’ In: De Tier, V., R. Keulen en J. Swanenberg (red.): Het dialectenboek 8. Proeven van dialect. Een kijkje in de keuken van de Nederlandse dialecten. Groesbeek 2005. pp. 185-205.
Joos, A. (1900): Waasch idioticon. Gent.
Lievevrouw-Coopman, L. (1950-1955): Gents woordenboek. Gent.
Loquela = Taalkundig maandblad door Guido Gezelle uitgegeven van 1881 tot 1895, tot woordenboek omgewerkt door J. Craeynest, Amsterdam, 19463.
Teirlinck, I. (1908-1921): Zuid-Oostvlaandersch Idioticon. Gent.
Van Keymeulen, J. (2005): ‘Een handvol etymologieën voor Oost-Vlaamse woorden over voeding’ In: De Tier, V., R. Keulen en J. Swanenberg (red.): Het dialectenboek 8. Proeven van dialect. Een kijkje in de keuken van de Nederlandse dialecten. Groesbeek 2005. pp. 291-301.
Van Renterghem, E., V. De Tier en J. Van Keymeulen (2007): Variatie(s) op je bord! Dialect en jongerentaal voor eten en drinken. Gent: Variaties vzw.
VD = Boon, den, T. en Geeraerts D. (2005): Van Dale groot woordenboek van de Nederlandse taal, 14e herziene uitgave. Utrecht: Van Dale Lexicografie.
WNT = Vries, M., L.A. Te Winkel e.a. (1998): Woordenboek der Nederlandsche Taal. ’s-Gravenhage: Nijhoff.