Peperkoek

peperkoek

PEPERKOEK

Op de dialectkaart valt meteen op dat peperkoek het meest gebruikte en wijdst verspreide dialectwoord is voor wat onze noorderburen ontbijtkoek noemen. In Vlaanderen gebruikt men dat woord echter weinig of niet. Voor ons is peperkoek het standaardtalige woord. Dat lezen we ook in Van Dale, dat peperkoek het label ‘algemeen Belgisch-Nederlands’ toekent. Goossens schrijft in zijn artikel ‘Peperkoek’ uit 1992: ‘De karakterisering van peperkoek in de betekenis ‘ontbijtkoek, honingkoek, snijkoek’ als algemeen Vlaams is op het ogenblik ongetwijfeld juist’. Volgens hem had peperkoek in het begin van de twintigste eeuw ook in Nederland de algemene betekenis ‘ontbijtkoek’, maar heeft het woord daar een betekenis(her)specialisering ondergaan. We zouden de betekenisevolutie van het woord (in Nederland) als volgt kunnen samenvatten: peperkoek = ‘zoete koek bereid met peper’ > (begin 20e eeuw) peperkoek = meer algemeen ‘zoete koek bereid met honing (zonder peper)’ > (eind 20e eeuw) peperkoek = opnieuw specifieker ‘zoete koek bereid met peper’. Tegenwoordig gebruikt men in Nederland peperkoek dus voor ‘een met peper gekruide koek’ en ontbijtkoek voor de zoete koek zonder peper. Die betekenis(her)specialisering in Nederland heeft er volgens Goossens toe geleid dat het woord peperkoek ‘in het Zuiden tot belgicisme is afgezakt en tegelijk door zijn veralgemening hier tot Schoon Vlaams is verheven’. Met Schoon Vlaams bedoelt Goossens ‘tussentaal’, de Vlaamse informele spreektaal die geen dialect is, maar ook geen Algemeen Nederlands. Verderop in het artikel lezen we dat de Vlaamse standaardisering van de benaming van de ontbijtkoek (d.w.z. het gebruik van één overkoepelende term, nl. peperkoek) nog niet voltooid was eind 19de begin 20ste eeuw. Peperkoek concurreerde toen nog met zoetekoek (zie verder), ‘hoewel peperkoek op weg was het pleit te winnen’. Er zouden in de eerste helft van de twintigste eeuw dus twee benamingen expansief geweest zijn: ‘in sterkere mate peperkoek, in mindere mate zoetekoek’ (Goossens 1992: 107-109).

Op de kaart vinden we peperkoek terug in de provincies Antwerpen, Vlaams-Brabant en Limburg. Ook in Oost- en West-Vlaanderen duiken een paar peperkoekenop, maar die zijn waarschijnlijk te wijten aan beïnvloeding door de standaardtaal.

De benaming peperkoek is doorzichtig: gemalen peper was de duurste specerij in de bereiding van de oorspronkelijke peperkoek.

KRUIDKOEK – KRUIDE(N)KOEK

In Vlaanderen komen de benamingen kruidkoek en kruide(n)koek enkel voor in het zuidwesten van West-Vlaanderen, in de streek rond Ieper en Poperinge. Ook buiten onze landsgrenzen, nl. in Frans-Vlaanderen en op de Zeeuwse eilanden Walcheren en Zuid-Beveland komt deze term voor: de variant kruidkoek vinden we vooral in Frans-Vlaanderen, waar hij meestal als kroekoeke wordt uitgesproken en in Zeeland, waar men kruu(t)koeke zegt. In West-Vlaanderen is de vorm kruide(n)koek het populairste. Hij wordt er meestal uitgesproken als kruudekoeke of kruunekoeke.

De Zeeuws-Vlaamse uitspraakvariant met oe is bijzonder, omdat de oe-klank een relict is uit het Westgermaans. De palatalisatie van oe naar uu vond plaats in het Oudnederlands, dus nog vóór de overlevering van het Middelnederlands. Andere voorbeelden van woorden met oe-relicten, zijn: boer (naast buur, beide woorden hadden vroeger dezelfde betekenis), doezelig (naast duizelig), groezelig (naast gruis) en stoer (naast stuurs). Op de vraag waarom er in sommige woorden een oe-relict te vinden is, vinden we een mogelijk antwoord bij Schönfeld. Hij schrijft: ‘Bij sommige van bovengenoemde woorden zal de oe zijn behoud mede (of in hoofdzaak) te danken hebben aan de klanknabootsende of klankschilderende kracht.’ Het is dus goed mogelijk dat de oe in kroekoeke bewaard is gebleven doordat ook het tweede lid van de samenstelling de klinker oe bevat. In een later stadium ontwikkelde de Middelnederlandse uu zich tot de standaardtalige tweeklank ui. In de meeste West-Vlaamse dialecten spreekt men die ui-klank nog steeds uit als uu, cf. bijvoorbeeld uus (i.p.v. huis), uut (i.p.v. uit) en kruut (i.p.v. kruid).

Ook de benamingen kruidkoek en kruide(n)koek zijn doorzichtig. We lezen in het WNT: ‘Benaming voor verschillende soorten van koek, met kruidnagelen, peper, kaneel of andere specerijen bereid.’

PAIN D’EPICE EN VARIANTEN

Pain d’ épice en allerlei vormvarianten zijn in ons taalgebied typisch West-Vlaamse dialectbenamingen voor de peperkoek. In geen enkele andere provincie worden ze gebruikt. Pain d’épice wordt nooit helemaal op zijn Frans uitgesproken, maar er bestaan verschillende uitspraakvormen, gaande van pain de pisse over pendepisse tot het uiteindelijk haast onherkenbare pennepisse. Die laatste variant is vooral populair in de streek rond de Leie. Doordat de twee delen van de samenstelling pennepisse op een doffe e eindigen, klinkt het woord bovendien typisch West-Vlaams. In Kortrijk wordt pennepisse vaak als pannepisse uitgesproken. Men kent er ook pannepissebrood en pannepissevollaard.  Beide woorden slaan op een groot stuk ontbijtkoek in de vorm van een rechthoekig brood (Kortrijks Woordenboek). Het woord vollaard sloeg oorspronkelijk op een soort beste wittebrood, dat op feestelijke gelegenheden gegeten werd en was meestal rond van vorm. Pas later kreeg het zijn typische rechthoekige vorm en werd het vooral als kerst- en nieuwjaarsgebak geschonken en gegeten (Viaene: 23-25).

Al deze West-Vlaamse vormvarianten zijn duidelijk ontleend aan pain d’épice, de Franse benaming voor de ontbijtkoek. Het benoemingsmotief is hier dus hetzelfde als bij kruidkoek en kruide(n)koek.

ZOETEKOEK – LEKKERKOEK

Ook zoetekoek komt vooral in West-Vlaanderen voor.We vinden de term ook in het noorden van de Denderstreek (waar het als zietkoek of zuutkoek wordt uitgesproken) en in verschillende Zeeuwse gebieden. Daar kent men ook de uitdrukking een zoetekoek van een jongen (uitgesproken: ’n zoetekoeke van ’n joeën) voor een bedorven, flauwe jongen.  Volgens Goossens was de benaming zoetekoek begin 20ste eeuw expansief in West-Vlaanderen. We lezen: ‘Zoetekoek was bezig kruidekoek, pendepis en feeste in het zuiden van West-Vlaanderen te verdringen en zo algemeen West-Vlaams te worden.’ (Goossens 1992: 109).De benaming lekkerkoek is typisch Oost-Vlaams. We vinden het woord verspreid over de hele provincie, behalve in het Waasland. In Gent zegt men soms ook lekkerkoekee.

Uit beide benamingen blijkt de waardering voor de peperkoek, die duidelijk als ‘lekker’ bestempeld wordt. Het determinans zoet in zoetekoek slaat waarschijnlijk niet op het gebruik van suiker of honing in de bereiding van de koek, maar betekent gewoon ‘aangenaam van smaak, smakelijk, lekker’ (WNT). We hebben hier te maken met een verouderde betekenis van het woord zoet, die we bijvoorbeeld nog terugvinden in de uitdrukking zoet smaken, wat naast ‘naar suiker smaken’ ook gewoon ‘lekker zijn’ betekent.

FEEST

In het zuidoosten van West-Vlaanderen spreekt men van feeste. Die benaming is ontleend aan de context waarin de peperkoek dikwijls gekocht werd, namelijk op de jaarmarkt of kermis, ook wel feeste genaamd (vgl. het Franse fête). Vaak werd er van de feeste een geschenk meegebracht voor de thuisblijvers, bv. speelgoed of een lekkernij. Het West-Vlaams Idioticon geeft als voorbeeldzin: ‘Het meisje kreeg voor feeste eene nieuwe muts van zijne moeder’. Een typisch geschenk van de jaarmarkt was een stuk peperkoek, dat dan later zelf ook feeste genoemd werd. De evolutie is dus als volgt: feest (= jaarmarkt) > feeste (= geschenk van jaarmarkt) > feest (= peperkoek). Wanneer een woord genoemd wordt naar de context waarin het gebruikt wordt, dan noemen we dat metonymische betekenisverschuiving.

De benamingen pomkoek, pomp(e)koek en ponkoek (uitspraak: pongkoek) komen vooral in het Waasland voor. De vormen pond(en)koek en pontekoek zijn typisch voor het grensgebied van de provincies Antwerpen en Vlaams-Brabant. Volgens Goossens was pondkoek in de tweede helft van de 19de eeuw nog ruimer verspreid in Vlaams-Brabant, maar werd het verdrongen door de benaming peperkoek. We lezen: ‘De centra waar pondkoek door peperkoek als het ware wordt platgedrukt, zijn duidelijk te herkennen: Antwerpen in het noorden en (secundair) Leuven en wellicht Brussel in het zuiden.’ (Goossens 1992: 109).

Voor pondkoek krijgen we in het WNT de verklaring ‘Een goedkoope soort van stroopkoek die bij het pond verkocht wordt. Vlaams-België ook: pom-, pomp-, ponkoek.’ Tegenwoordig worden pondkoek en varianten echter gebruikt voor peperkoek in het algemeen. Volgens andere bronnen zou pondkoek afgeleid zijn van het Engelse poundcake, maar dat lijkt ons minder aannemelijk, omdat voor de bereiding van poundcake andere ingrediënten gebruikt worden. Beide soorten gebak ontlenen gewoon hun naam aan hetzelfde benoemingsmotief, namelijk de gewichtsmaat pond (= een halve kilo).

Hoewel het erg aannemelijk lijkt om pomkoek en pomp(e)koek af te leiden uit pondkoek is er toch een klankwettig probleem. Het uitvallen van de d in de medeklinkergroep -ndk- kan wel meer gebeuren; men noemt dat verschijnsel clustervereenvoudiging. Zo zeggen we bijvoorbeeld ook pozbode i.p.v. postbode en mart i.p.v. markt. In het geval van pondkoek krijgen we door die vereenvoudiging dan ponkoek, wat door assimilatie de uitspraak pongkoek oplevert. Dat is, zoals uit onze enquête blijkt, inderdaad een vorm die bestaat. De m in pomkoek is echter moeilijk te verklaren, behalve als het tweede lid van de samenstelling ooit met een b of p is begonnen, want dan assimileert de n tot m. Een voorbeeld van d-uitstoot + assimilatie van n tot m vinden we bijvoorbeeld in het standaardtalige standbeeld, dat doorgaans als stambeeld wordt uitgesproken of in de familienaam Lambrecht die ontstaan is uit Land-brecht. Maar waar komt nu die m in pomkoek vandaan? Een mogelijke verklaring is dat er ooit een woord pondbrood (= een brood van een pond) heeft bestaan, dat dan als pombrood werd uitgesproken. Naar analogie daarvan, zou dan de benaming pomkoek gevormd zijn. Dit blijft echter een hypothese, want we hebben geen schriftelijke bronnen voorhanden waarin sprake is van pombrood. Het WNT vermeldt wel pondboek, pondboter, pondpapier en pondpenning, allemaal woorden die in aanmerking komen om de vorm pom- op te leveren.

LEVERKOEK

In het zuidoosten van Nederlands-Limburg werd de benaming leverkoek opgegeven. Waarschijnlijk is deze benaming verwant met Lebkuchen, het Duitse woord voor peperkoek. Het determinans Leb in Lebkuchen heeft echter niets te maken met lever, maar stamt af van het Hoogduitse woord laib, wat ‘brood’ betekent. Tegenwoordig slaat het Duitse Lebkuchen vooral op een kruidige, vaak geglazuurde of met chocolade omhulde soort peperkoek die in de kerstperiode gegeten wordt.

ANDERE BENAMINGEN

Een aantal informanten gaf benamingen op die verwijzen naar de ingrediënten van de peperkoek, zoals honingbrood, honingkoek, zeemkoek en kandijkoek. Zeem is een Oost- en West-Vlaams dialectwoord voor honing. Het sloeg oorspronkelijk op de zogenaamde maagdenhoning, dit is de allerfijnste soort, maar wordt nu voor honing in het algemeen gebruikt.

De benaming kommiezenhesp werd twee keer opgetekend in Oost-Vlaanderen. Dit woord staat niet in het WNT, maar we vinden er wel de benaming kommiesbrood, met de verklaring ‘Het brood (…) dat dagelijks aan militairen wordt uitgedeeld. De naam, ook verkort tot kommies, dagtekent uit den tijd dat dit brood werd bereid in militaire bakkerijen en door de commiezen (d.i. een soort van ambtenaar) der magazijnen werd verstrekt’. Waarschijnlijk werd de benaming kommiezenhesp spottend gebruikt. De soldaten kregen zelden of nooit vlees (‘hesp’) bij hun brood, maar misschien wel af en toe een stuk peperkoek, dat ze dan al lachend de naam ‘kommiezenhesp’ gaven.

De woorden schel schijt-mij-dood, schijtkoek en schijtwaslap ten slotte zijn spottende benamingen, die verwijzen naar de laxerende werking van de ontbijtkoek.

Uit: Variatie(s) op je bord! Dialect en jongerentaal voor eten en drinken (2007).
Onder redactie van Evelien Van Renterghem, Veronique De Tier en Jacques Van Keymeulen.

Meer weten?

Referentielijst Variatie(s) op je bord! Dialect en jongerentaal voor eten en drinken (2007).