Het begrip ‘roodharig’ levert woordverschillen op, al zijn het er niet veel. In het overgrote deel van de Vlaamse dialecten spreekt men van rost, bv. Hij heeft rost haar. Het West-Vlaams kent ook de verbogen vorm roste, bv. Mijn haar komt helemaal roste. Het woord gaat terug op het Oudfranse ros, dat in het moderne Frans roux is geworden. De –t aan het woordeinde is een Vlaamse toevoeging, die van kort na de ontlening van het Franse woord moet dateren, want in de 16de eeuw is naast ros, dat tot het Algemeen Nederlands is doorgedrongen, ook al de variant rost opgetekend. In het woordenboek van Kiliaan, dat uit het einde van de 16de eeuw stamt, staat uitdrukkelijk vermeld dat de vorm met –t typisch Vlaams is. Waar die toevoeging vandaan komt, is onduidelijk, alleen kunnen we constateren dat nog andere kleurnamen zo’n onoorspronkelijke eind –t hebben, zoals het al vermelde grijst (in het West-Vlaams, uitspraak griest) en verder ook blauwt (in de Brabantse dialecten, uitspraak blaat). Enkel in het uiterste westen, nl. in Frans-Vlaanderen tegen de Vlaams/Franse taalgrens aan, waar we het conservatiefste Vlaams aantreffen, ontbreekt die eind-t en heeft het woord de dichter bij het Oudfrans aansluitende vorm ros. De twee vermeldingen van die variant in Oost-Vlaanderen (Rupelmonde en Hemelveerdegem) zullen wel te verklaren zijn door dialectverlies, aangezien alle informanten uit naburige gemeenten de traditionele dialectvorm rost opgaven.
Alleen in de streek van Dendermonde en zuidelijker in de Denderstreek komt een heel ander, autochtoon dialectwoord voor, namelijk vos. Die naamgeving is geïnspireerd op de vos, het sluwe dier met de opvallend rosse vacht. Nu is het woord vos ook in de rest van Oost-Vlaanderen en in West- en Frans-Vlaanderen niet onbekend met betrekking tot de rossige kleur, maar het komt er enkel als zelfstandig naamwoord voor: een vos is daar namelijk een roodbruin paard. Het daarvan afgeleide bijvoeglijk naamwoord luidt in het West-Vlaams vosde, met een oud achtervoegsel de/te dat we ook aantreffen in woorden als baaide, afgeleid van het substantief baai, waarmee men een donkerbruin paard aanduidt. Andere voorbeelden zijn driehoekte ‘driehoekig’, nieuwloopte ‘nieuwlopig’ en het spottende adjectief stoofhoutlangde voor de lichaamslengte van een opvallend kleine persoon.
Ten slotte vulden twee Zeeuws-Vlaamse informanten het standaardtalige adjectief rood in op de WVD-vragenlijst, een woord dat ze ongetwijfeld uit de standaardtaal kennen.
Matthias Lefebvre, Liesbet Triest en Magda Devos
Uit wvd-contact, jaargang 25, nummer 1, juli 2011