Sjibbolet

Hout, zout, boter en smout:
dialectbewustzijn in Frans-, West-, Zeeuws- en Oost-Vlaanderen

Inleiding

Een tijd geleden werd in een WVD-vragenlijst nagevraagd of informanten spotzinnetjes kenden waarmee men het dialect van naburige dorpen ‘vriendelijk’ kon bespotten. We herhaalden deze oproep ook in de Vlaamse media. Op basis van deze gegevens konden een aantal auteurs een overzicht geven van bekende en minder bekende spotzinnetjes en -rijmpjes in het Nederlandse taalgebied. Dit kaderde in het thema van de 7de Dialectendag, die in Middelburg plaatsvond.

Dergelijke zinnetjes worden ook sjibbolets genoemd; het zijn woorden of uitdrukkingen waaraan iemands taal of dialect gemakkelijk te herkennen is. Het Hebreeuwse woord sjibboleth, dat oorspronkelijk ‘korenaar’ betekende, komt uit het Boek der Rechters (12:1-15): twee Semitische stammen, de Efraïmieten en de Gileadieten, voerden er strijd. De laatsten lieten na hun overwinning de vluchtende Efraïmieten bij de overtocht van de Jordaan het woord sjibboleth nazeggen. Als ze het woord niet met de correcte sj-klank uitspraken, werden ze gedood.

Hetzelfde – geromantiseerde – verhaal kennen we in Vlaanderen waarbij in 1302 Franstaligen herkend werden als ze schild en vriend niet op de correcte manier uitspraken. In Nederland zorgde het uitspreken van de sj- in een woord als Scheveningen ervoor dat Duitstaligen konden worden herkend.

In wat volgt geven we enkele voorbeelden van dergelijke sjibbolets in onze Frans,-West-, Oost- en Zeeuws-Vlaamse dialecten.

Afwijkende klanken

Als we het binnengekomen materiaal bekijken, dan valt vrij vlug op dat er in de meeste zinnetjes gespot wordt met de uitspraak van klanken. Dit is niet opmerkelijk, want net de afwijkende uitspraak is voor taalgebruikers een heel opvallend verschijnsel. Daarom bespreken we eerst een aantal fonologische kenmerken. We beginnen met enkele voorbeelden die de afwijkende uitspraak van een aantal medeklinkers bespotten, om vervolgens enkele voorbeelden te bespreken waarin de afwijkende uitspraak van klinkers aan bod komt.

Medeklinkers

De medeklinkercluster sch-, die zijn oorsprong vindt in een oudere sk-, komt vrij vaak voor in sjibbolets. Op verschillende plaatsen in het Nederlandse taalgebied is die oude sk– bewaard. In Vlaanderen horen we hem o.a. nog in het Pajottenland en in de omgeving van de West-Vlaamse stad Kortrijk. In ons materiaal kwamen dus enkele zinnetjes voor die deze Kortrijkse sk-uitspraak bespotten: ’t es ’n skande van die skone skorte te skeuren (het is een schande (zonde) om die mooie schort te scheuren), of ’n skone skelle skapevlees  (een mooie plak/snede schapenvlees). De inwoners van Kortrijk worden daarom ook wel eens skeefskijters (scheefschijters) genoemd.

Wegval van klanken blijkt een geliefd onderwerp te zijn in sjibbolets, en ook hiervan vinden we enkele voorbeelden in de omgeving van Kortrijk. De Kortrijkzanen laten immers de –t weg op het einde van een woord en worden daarom wel eens letterfretters (lettervreters) genoemd. In eure vin goa mè sinen oe en zinen on noa de pos achter gel  (haar vent gaat met zijn hoed en zijn hond naar de post om geld) en in geef mie een broo of men on ga doo (geef mij een brood of mijn hond gaat dood) wordt dit kenmerk dan ook vriendelijk bespot. Ook het weglaten van de eind-n blijkt het voorwerp van spot voor inwoners van Kortrijk: na een doffe e lieten zij vroeger de eind-n­ vallen (bv.: petatte (patatten)), een verschijnsel dat in de omringende dialecten niet voorkwam en -komt en ondertussen ook uit het Kortrijks verdwenen is. Vooral de inwoners uit het naburige stadje Menen duidden de Kortrijkzanen daarom graag aan als ennebijters.  Enkele Frans-Vlaamse dorpen kennen hetzelfde verschijnsel en dat levert hen een vergelijkbare bijnaam op: enne-eters. In de buurt van Pitgam kent men het zinnetje naar Loberge ze beslaan peerden al lope (Te Loberge beslaan ze de paarden al lopend) om dit verschijnsel te typeren.

Ook in Gent valt de eind-n van werkwoorden en meervouden weg, zoals blijkt uit het gedurfde een katte valt altijd op eur puute, ne Genteneire op zijn kluute (een kat valt altijd op haar poten, een Gentenaar op zijn kloten).

Niet alleen op het einde van een woord vallen soms medeklinkers weg; in de westelijke helft van Oost-Vlaanderen verdwijnen een aantal medeklinkers of clusters (de d, g, ng en w) tussen een klinker en  een doffe e. Dat resulteert in de streek van Deinze bv. in ne kuil ââ ûû ôên (een hoop oude hoge hoeden) of nêên ââ ûû ôên  (negen oude hoge hoeden). Iets noordelijker, in de buurt van Eeklo, kent men mèn èè èèrs èn èè èèrs (mijn oude ouders hebben oude eieren)

Mouillering (t,d,s,l en n worden uigesproken als tj,dj,sj, lj of nj) is in ons gebied beperkt tot de Denderstreek: zetja kientj oat de wientj of ’t wetj blientj (zet uw kind uit de wind of ’t wordt blind) is een gekend rijmpje waarin dat kenmerk naar voren komt.

Het vervangen van een k tussen klinker en sjwa door een glottisslag wordt dan weer bespot in het zeer bekende Eeklose sjibbolet spe’n die re’n en an de za’n blijvn pla’n (spekken die rekken en aan de zakken blijven plakken) dat in allerlei varianten bekend is.

Klinkers

Niet alleen afwijkende medeklinkers vallen op, ook klinkers met een opvallende uitspraak komen aan bod. Ontronding van klinkers is bijvoorbeeld een vaak voorkomend kenmerk dat in diverse gebieden aanleiding heeft gegeven tot spotzinnetjes. We spreken van ontronding als oorspronkelijk geronde klinkers met gespreide lippen worden uitgesproken. In de Denderstreek en in het Waasland levert het dan ook sjibbolets op van het type: ’t is negen ieren; we gaan de mieren schieren want de mieren kruipen op de blaffetieren (het is negen uur; we gaan de muren schuren, want de mieren kruipen op de blaffeturen). Ook in het noordwesten van Oost-Vlaanderen komt ontronding heel zeldzaam nog wel eens voor, zoals te horen is in het Maldegemse diest (= duust, duizend) in veuvenveuftig diest euzdere veuzen in e zweunskarre (vijvenvijftig duizend ijzeren vijzen in een zwijnskar).

Eigenlijk wordt dit zinnetje vooral gebruikt om te spotten met de eu-uitspraak voor een Nederlandse ij. Een variant is euzderen veuzen en ajtenen baten (ijzeren vijzen en houten bouten).

Dit laatste voorbeeld brengt ons bij de ou, die op heel veel verschillende  manieren kan worden uitgesproken. In de noordelijke grensstreek tussen Oost- en West-Vlaanderen kent men allerlei varianten van hout, zout, boter en smout (o.a. aeit, zaeit, bodder en smaeit – oekt, zoekt, beuter en smoekt – auwt, zauwt, beuter en smauwt) om de zeer gedifferentieerde ou-uitspraak in die omgeving duidelijk te maken. Ook in de omgeving van Zwijnaarde kent men iets vergelijkbaars: òòt, zòòt, smòòt, Zwijnaardse kòòt. Aet, zaet, smaet, Zevergemse kaet (hout, zout, smout, Zwijnaardse/Zevergems kout (= gebabbel)).

Natuurlijk kennen ook andere klinkers hun uitspraakeigenaardigheden: in de streek van Oostende (maar ook in Nieuwpoort en Bredene) wordt de ee als èè uitgesproken en dat is te horen in ‘k zitn mè me èène bèèn in de zèè en mè me ander bèèn in e hèèle tèèle gèètevlèès (ik zit met mijn ene been in de zee en met mijn ander in een hele teil geitevlees).

We spraken al even over de ij in Maldegem, maar in West-Vlaanderen wordt de ij, uitgesproken als ie, zoals uit het vrij bekende tetietatuute (‘t is tijd dat het uit is) blijkt, eveneens bespot. De uitspraak van de ui wordt er nog meer op de korrel genomen. Denken we maar aan het algemeen bekende o te ruut uut tuus is en trint trint trin (als de ruit uit het huis is en het regent dan regent het erin) of in ’t zit een muuze in de buuze, pakt ze druut, ’t is de juune (er zit een muis in de buis, pak ze eruit, ’t is de jouwe).

Afwijkende woorden

Zoals we hierboven lieten zien, is vooral de uitspraak populair in dergelijke zinnetjes: de fonologische sjibbolets scoren heel hoog. Lexicale (over woordenschat) en grammaticale (over woordvorming en zinsbouw) sjibbolets komen veel minder frequent voor. Een voorbeeld van een lexicaal sjibbolet is het Zeeuwse Kiek, kiek, een kacheltje op de diek. Eigenlijk is er in dit sjibbolet gecombineerde aandacht voor uitspraak en woordenschat: de aandacht wordt gevestigd op de uitspraak van de ij, maar ook het typische woord kacheltje (veulen), dat bij niet-Zeeuwen misschien wel in eerste instantie aan een verwarmingstoestel doet denken, wordt gebruikt om het zinnetje onverstaanbaar te maken voor buitenstaanders. In Vlaanderen komt het woord kachel ook voor in West-Vlaanderen.

In Koewacht kent men een uitgebreidere variant om de Axelaars te bespotten, maar daarin vervalt wel het lexicale element kachel: Kiek, kiek, ’nen Axeloar op d’n diek – Schiet ’m dôôd die vette klôôt – steek ’m in ’n kissie lijk ’n vissie (kijk, kijk, een Axelaar op de dijk. Schiet hem dood, die vette kloot, steek hem in een kistje zoals een visje).

Een ander Zeeuws voorbeeld is bie ons tuus gooie de guus mee kluten over ’t uus nae de puten in de dulve (bij ons thuis gooien de kinderen kluiten over het huis naar de kikkers in de sloot): hierin staat niet alleen de uitspraak van de ui centraal, het gebruik van de dialectwoorden dulf, puut en guus maakt het zinnetje des te typischer en verhoogt ook weer de onverstaanbaarheid.

In een deel van Zeeuws-Vlaanderen bespot men de typische Vlaamse woorden die in een aantal Zeeuwse grensdorpen gebruikt worden: da mutteke stond achter de wjerre en ’t rokelde mè zijn kodekke (dat kalf stond achter de haag en schudde met zijn staartje).

In de streek van Geraardsbergen is het bekendste sjibbolet ongetwijfeld mèn kaboesje ès in de marasje van ‘t skavol van de pisjemaastroote gevaln (mijn muts is in de modder van de riool van de Buizemontstraat gevallen). Naast de typische woorden zoals kaboesje en marasje, speelt ook de mouillering in die woorden een grote rol.

Dergelijke zinnetjes met afwijkende woorden worden ook vaak als raadseltjes gepresenteerd: ze worden gebruikt om de onverstaanbaarheid van het eigen dialect te demonstreren tegenover buitenstaanders.

Afwijkende woordvorming en grammatica

Grammaticale sjibbolets komen nauwelijks voor. We vonden slechts enkele voorbeelden: de Zeeuwse eilanden typeren Zeeuws-Vlaanderen met ’t land van ekik en egie, een grammaticaal sjibbolet waarin de vrijwel verdwenen voornaamswoordverdubbeling op de korrel wordt genomen. Voornaamwoorden worden ook bespot in zinnetjes waarin allerlei vormen van wulder en gulder voorkomen. Een voorbeeld ervan is wujdre é gujdre zèn famiejde van ujdre (wij en jullie zijn familie van hen). We noteerden voorbeelden in Zeeuws- en Oost-Vlaanderen.

In de streek van Oudenaarde wordt gelachen met de eind -en bij een aantal woorden (stofaanduidingen, woorden als veulen, varken en hekken en augmentatieven). Die eind-en moet daar plaats maken voor een -ie, zoals in Peetie, doe ‘t ekkie toe of ‘t virkie luuëpt wië (Peten, doe het hekken dicht of het varken loopt weg). Deze eigenaardigheid komt ook voor in het zuidoosten van West-Vlaanderen. We vinden het o.a. terug in een raadseltje over de scoutsleden van Harelbeke en Deerlijk. De vraag is wat ze nodig hebben aan uitrusting en het antwoord is:

In Harelbeke: paone brok, kajtjoeten botten en sjetten kossen
In Deerlijk: panie brouk, katjoenie bodden en tjsetnie kousen
(ribfluwelen (panen) broek, caoutchouc laarzen (botten) en wollen (sajetten) kousen).

Deze twee dorpen liggen vlak bij elkaar in een overgangsgebied tussen het Oost- en West-Vlaams. In dit raadseltje zitten dan ook heel wat typerende kenmerken. De -ie voor -en is er slechts één van. Er wordt ook gespot met de uitspraak van de oe voor bv. een k (brouk i.p.v. broek) en de tenuisverschuiving komt voor in bodden (de t wordt tussen een klinker en sjwa vervangen door de stemhebbende tegenhanger d).

Het is duidelijk dat niet alleen in de sjibbolets die de woordenschat bespotten, maar ook in de groep die grammatica en woordvorming bespot er tegelijk ook uitspraakeigenaardigheden aan bod komen.

Hoe zien sjibbolets eruit?

Spotrijmpjes of -zinnetjes kunnen allerlei vormen aannemen. De uitvoerigste vorm is het spotrijmpje of -versje waarin de bespotte kenmerken d.m.v. het rijm worden geaccentueerd, zoals we zien in dit voorbeeld uit de Denderstreek:

Zetja kientj
Oat de wientj
Of ’t wetj blientj
(Zet uw kind uit de wind of het wordt blind)

Voorwerp van spot is hier de hierboven al genoemde mouillering in dat gebied.

Een ander voorbeeld komt uit het Frans-Vlaamse Belle, waar in het versje ook de plaatsnaam wordt gebruikt:

Te Balle
Bachten de kapalle,
Verkoopt me’ malk
Veur gald
(Te Belle achter de kapel verkoopt men melk voor geld)

Meestal zijn sjibbolets gewone zinnen waarin het bespotte kenmerk een paar keer herhaald wordt. Overdrijving en herhaling zijn vaste ingrediënten. Vrijwel alle hierboven genoemde voorbeelden zijn in deze rubriek onder te brengen. Een aantal andere Vlaamse voorbeelden zijn het Brugse de malk stoat in de kalder (de melk staat in de kelder) of ‘k sloeg met mijnen iijrm tegen de kiijrk en ik kost in geen vieertien dagen wiijrken (ik sloeg met mijn arm tegen de kerk en ik kon veertien dagen niet meer werken) uit Sinaai.

Soms kan je nauwelijks van een spotzin spreken; het sjibbolet bestaat dan uit een korte opsomming van enkele woorden waarin een of meer dialectkenmerken aan bod komen.

Denken we bv. aan het al eerder genoemde Kortrijkes ’n skoeëne skelle skeutelvlieës; in de Denderstreek is droa raa oaren in e penneke gekloesjt (drie rauwe eieren in een  pannetje geklutst) een veel gehoord sjibbolet en in Maldegem (op de grens tussen Oost- en West-Vlaanderen) wordt gelachen met de uitspraak van de ij  met het sjibbolet veuvenveuftig euzderen veuzen (vijfenvijftig ijzeren vijzen).

En uiteindelijk komen we terecht bij de spotnamen: veelal een bijvoeglijk naamwoord, afgeleid van een plaatsnaam, gecombineerd met een zelfstandig naamwoord. In ons gebied kennen we o.a. de Maldegemse papscheuters (Maldegemse papschijters) en de Ninoofse patakkers (Ninoofse patatten). Een derde voorbeeld zijn de Schuuënorse juikers of de Agemse jukers (Schoonaardse of Oudegemse ja’kers), omdat men daar ja als jui of ju zou uitspreken.

Er bestaan overigens oneindig veel spotnamen voor inwoners van dorpen en steden in het hele Nederlandse taalgebied, maar de meeste daarvan hebben helemaal niets met het dialect van de betreffende plaats te maken. Wat we hier opsommen is dus eerder uitzondering dan regel.

Slot

Taalgebruikers kennen de kleine, maar opvallende, taalverschillen van hun buren en net die kleine verschillen geven aanleiding tot het maken van ‘vriendelijke’ spotzinnetjes. Het kleine verschil wordt uitvergroot door herhaling en overdrijving. Tegelijk gebruikt men dergelijke zinnetjes ook om het eigen dialect te karakteriseren, en het voor buitenstaanders als onbegrijpelijk naar voren te brengen. Uit de uitgebreide materiaalverzameling is af te leiden dat de geviseerde dialectkenmerken meestal correct worden weergegeven. In een aantal gevallen overleven dergelijke spotzinnetjes de kenmerken zelf: ze geven dan als het ware een ouder stadium van de taal weer. Dat kan omdat ze veelvuldig gebruik maken van overdrijving en herhaling, soms in rijmvorm. Dergelijke zinnetjes blijven daardoor lang in het geheugen van een taalgebruiker bewaard.

 Veronique De Tier

Meer weten?

De voorbeelden zijn ontleend aan de artikelen uit Het Dialectenboek 7: Aan taal herkend. Het bewustzijn van dialectverschil (onder redactie van V. De Tier en R. Vandekerckhove – Stichting Nederlandse dialecten, Groesbeek, 2003, 360 blzn., ISBN 90 73869 07 2. Prijs: 15 euro).
De tekst van dit artikel is vooral gebaseerd op de ochtendlezing die prof. dr. J. Taeldeman op de Zevende Dialectendag in Middelburg gaf en op de regiobijdragen van Hugo Ryckeboer voor Frans-Vlaanderen, Reinhild Vandekerckhove voor West-Vlaanderen, Veronique De Tier voor Oost-Vlaanderen en Pau Heerschap voor Zeeuws-Vlaanderen.
Wie meer over dergelijke sjibbolets in Nederland en Vlaanderen wil weten, kan terecht in dat boek. Het kan worden besteld in de boekhandel, bij de Stichting Nederlandse Dialecten en bij de redactie van het WVD, Blandijnberg 2, 9000 Gent (09 264 40 79).