KLANKSYMBOLIEK
Wanneer we de dialectwoorden voor ‘snoepen’ bekijken, dan valt meteen op dat ze bijna allemaal beginnen met de medeklinkercombinatie sn- of sm-. We hebben hier waarschijnlijk te maken met klanksymboliek, het suggereren van begrippen door het gebruik van een bepaalde klank. Woorden die met sn- of sm- beginnen, roepen vaak de associatie op met ‘iets scherps dat naar voren steekt’. Dat is bijvoorbeeld het geval voor de substantieven snavel, snoet, snuit, smikkel en smoel, die allemaal ‘neus’ of ‘mond’ betekenen en voor de werkwoorden snuffelen, snateren, sniffen, snurken, smakken en smikkelen, die alle verwijzen naar een handeling die met de neus of mond gebeurt. Het hoeft geen uitleg dat ook snoepen in al zijn dialectische vormen met de mond te maken heeft.
FREQUENTATIEVEN
Wat ook opvalt, is dat veel van de dialectwoorden voor ‘snoepen’ zogenaamde frequentatieven zijn, werkwoorden die wijzen op een herhaalde beweging. Ze zijn afgeleid van een ander werkwoord en hebben het achtervoegsel –eren of -elen. Voorbeelden van andere frequentatieven zijn: bibberen (< beven), stotteren (< stoten), hakkelen (< hakken), trappelen (< trappen), enzovoort. Het spreekt voor zich dat snoepen een frequentatieve bezigheid is: je slikt het snoepgoed niet zomaar in, maar kauwt het eerst herhaaldelijk. Als we zeggen dat iemand aan het snoepen is, betekent dat bovendien meestal dat die meerdere snoepjes na elkaar aan het eten is.
SNOEPEN – SNOEPEREN
Het standaardtalige snoepen (soms snoeben) vinden we verspreid op de kaart terug. In de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Antwerpen, in het oosten van de provincie Vlaams-Brabant en in bepaalde gebieden van Belgisch-Limburg kent het woord weinig of geen concurrentie van andere dialectbenamingen. We kunnen er dus van uitgaan dat snoepen in die gebieden een oorspronkelijk dialectwoord is. Ook in Oost- en West-Vlaanderen en in het westen van Vlaams-Brabant werd snoepen een aantal keer opgegeven, maar in die provincies zijn er duidelijk andere dialectbenamingen die meer voorkomen. Waarschijnlijk hebben sommige informanten het standaardtalige woord opgegeven. Ook in het grootste deel van Belgisch- en Nederlands- Limburg is snoepen niet het belangrijkste dialectwoord. Het frequentatief snoeperen is typisch voor het Waasland. Er zijn ook enkele attestaties in West-Vlaanderen, vooral langs de kust.
Volgens het WNT zou snoepen door klankwisseling ontstaan zijn uit snapen/snappen, wat ‘happen, ergens naar bijten’ betekent. In West-Vlaanderen bestond vroeger ook de vorm snaperen (zie verder). Opmerkelijk is dat snoepen naast de neutrale betekenis ‘kleine lekkernijen, inzonderheid zoetigheden, koekjes enz., eten of plegen te eten’ ook nog twee andere betekenissen oproept. Ten eerste roept snoepen vaak de gedachte op aan ‘heimelijk eten van iets waarop men geen recht heeft of dat verboden is’, bijvoorbeeld in de zin: ‘Wie heeft er van de peren gesnoept?’ (VD). Ten tweede gebruikt men snoepen soms ook in de betekenis ‘een overspelige of verboden liefdesrelatie hebben’. Zo is een snoeper niet noodzakelijk iemand die graag snoept, maar ook wel een vrouwengek, iemand die uit is op een pleziertje. Men spreekt meestal van een oude snoeper. We zullen zien dat ook andere dialectwoorden voor ‘snoepen’ diezelfde betekenissen krijgen.
Sommige informanten uit de Antwerpse Kempen en uit Belgisch- en Nederlands-Limburg gaven de uitspraakvariant snoeben op. We vinden snoeben, snubben, snoebelen en snubbelen als aparte trefwoorden in het Idioticon van het Antwerps Dialect, met de verklaring: ‘gedurig snoeperijen eten’. Afleidingen zijn snoebelèèr (= snoebelaar) en gesnoebel. Het WNT neemt ook nog de varianten snobben ensnobbelen op en zegt dat die vormen vooral in de Friesgetinte dialecten voorkomen.
Het West-Vlaams Idioticon geeft voor snoeperen de omschrijving ‘hetzelfde als snoepen’ en wijst op de variant snaperen, wat ‘fruit en lekkernijen eten’ betekent, bijvoorbeeld in de zin: ‘Die jongen snapert geheele dagen.’ Afleidingen zijn snaperachtig, snapergoed, snaperij en snaperig. Vandaag herkennen we de variant snaperen nog in het standaardtalige versnapering. Nog volgens het West-Vlaams Idioticon zijn snoeperen en snaperen verwant met snutteren, wat ook ‘veel lekkernij eten’ betekent. Onze informanten gaven echter geen van beide dialectwoorden op. Het zijn waarschijnlijk oudere dialectbenamingen die vandaag (haast) niet meer gebruikt worden. Het Oostends Woordenboek vermeldt naast snoeperen ook de uitdrukking snoepergoeste hén (‘zin hebben om te snoepen’) en de samenstelling snoepermuule (‘iemand die graag snoept’). Ook in het Waas Idioticon vinden we snoeperen, met de voorbeeldzin ‘De kinderen snoeperen geweldig op de kermis.’
SNEUKEN – SNEUKELEN
Sneukelen is een typisch Vlaams dialectwoord. We vinden het in heel West-Vlaanderen en het grootste deel van Oost-Vlaanderen (uitgezonderd het Waasland en de Denderstreek). Ook in Oost-Zeeuws-Vlaanderen werd het woord een paar keer opgetekend. In Zele gebruikt men de uitspraakvariant sneukeren en in Brugge spreekt men van snoekeren. Sneuken wordt vooral in het noordwesten van Belgisch-Limburg gebruikt. We vonden ook één attestatie in Nederlands-Limburg (Tungelroy) en drie op de grens van Vlaams-Brabant en Belgisch-Limburg (Diest, Scherpenheuvel en Schaffen). Opmerkelijk is dat sneuken en sneukelen twee mooi afgebakende dialectgebieden vormen die behoorlijk ver uit elkaar liggen.
Zowel sneuken als het frequentatief sneukelen krijgt in het WNT de betekenissen ‘snoeperen, smikkelen, peuzelen’ en ‘snuffelen’. Sneukelen kan bovendien ook ‘heimelijken of verboden minnehandel of minnespel plegen’ betekenen en in het Limburgs Idioticon krijgt sneuken de betekenis ‘aanhoudend om iets (lekkers) bedelen’.
Sneuken/sneukelen zou verwant zijn met snakken/snaken (in de betekenis ‘happen’), net zoals snoepen verwant is met snappen/snapen (zie boven). Snaken betekent in het West-Vlaams naast ‘happen’ ook ‘vurig begeren’ (West-Vlaams Idioticon). Het Etymologisch Dialectwoordenboek wijst ook op verwantschap met woorden uit andere talen. Zo is sneuken/sneukelen verwant met het Opperduitse schnauken (‘snuffelen, snoepachtig zijn’), het Zweedse snoka (‘snuffelen’) en het Engelse dialectwoord to snook (‘bespeuren’). Schnauken en snaken hebben waarschijnlijk dezelfde oorsprong, want zowel in het Middelnederlands als in het Middelhoogduits bestond er een vorm snacken. Al deze woorden bevatten de connotatie ‘iets dat heimelijk gebeurt’. Het WNT merkt op dat de vorming van het frequentatief sneukelen mogelijk beïnvloed is door de benamingen smikkelen en smokkelen.
Het Zeelse sneukeren en het Brugse snoekeren zijn te verklaren door een in de taalkunde bekend fenomeen, namelijk het wisselen van de likwieden r en l. Meestal gebeurt dit wanneer in een woord twee dezelfde likwieden voorkomen. Men heeft dan (vooral in gesproken taal) de neiging om één van de twee te vervangen, omdat dat gemakkelijker uit te spreken is. Twee bekende voorbeelden zijn sleuter i.p.v. sleutel en leper i.p.v. lepel. Frequentatieven eindigen altijd op –elen of –eren. Gezien het gemak waarmee taalgebruikers de likwieden omwisselen, is het niet verwonderlijk dat de l van een frequentatief soms een r wordt of omgekeerd, zoals in sneukeren en snoekeren. Andere voorbeelden van zo’n l/r-wissel zijn: snipperen en snippelen (‘in kleine stukjes snijden’), kantelen en kenteren, schemeren en het West-Vlaamse schemelen (‘schitteren, flikkeren’), wandelen en het Middelnederlandse wanderen (vgl. het Engelse to wander, ‘rondzwerven’), donkeren en het Middelnederlandse donkelen (‘donker worden’, vgl. het Duitse dunkel, ‘donker’). Volgens het West-Vlaams Idioticon zou sneukeren ook in West-Vlaanderen voorkomen, maar dat wordt niet bevestigd door onze gegevens.
SMOKKELEN – SMOEFELEN
De dialectbenaming smokkelen is typisch voor de Denderstreek. Daarnaast vonden we ook drie attestaties in Vlaams-Brabant (Heikruis, Anderlecht en Sint-Genesius-Rode) en in Belgisch-Limburg (Kortessem, Tongeren en Wellen). In die Limburgse plaatsen zegt men niet smokkelen, maar smoegelen. Smoefelen is een vrij zeldzaam dialectwoord voor ‘snoepen’. Er zijn slechts vier attestaties: drie in Veurne-Ambacht (Nieuwpoort, Veurne en Bulskamp) en één in Oostende.
Smokkelen krijgt in het WNT onder andere de omschrijvingen: ‘zich (heimelijk) te goed doen; snoepen; met smaak en smakkend eten.’ en ‘heimelijk vrijen’. De ‘snoepen’–betekenis van smokkelen vinden we ook terug in het Zuid-Oostvlaams Idioticon, met de voorbeeldzin: ‘Ze smokkelt de g’heelen dag.’ Dat boek geeft ook een aantal mooie samenstellingen voor ‘iemand die veel snoept’: smokkelbek, smokkelmuile, smokkelmond en smokkelsmoel zijn algemeen, smokkelkerte, smokkelgat en smokkelkonte worden alleen gebruikt voor de vrouwelijke snoeper en smokkelkloot vanzelfsprekend alleen voor de mannelijke. Ook het Woordenboek van de Zeeuwse dialecten neemt smokkelen op in de betekenis ‘snoepen’, maar dat werd niet opgegeven door onze informanten.
Over de etymologie van smokkelen lezen we in het WNT: ‘In dit woord schijnen frequentatieven van smuigen, smuiken en smokken te zijn samengevallen.’ Het oude werkwoord smuigen, ook wel smoegen (vgl.de Limburgse uitspraak smoegelen) en in het Middelnederlands smiegen, betekende onder andere ‘zich in het verborgen te goed doen, stilletjes snoepen’. Smuiken is volgens het WNT een intensivum (= een versterkte vorm) van smuigen, met ongeveer dezelfde betekenis. In het Algemeen Nederlands kennen we het woord besmuikt, wat ‘geniepig, verdoken’ betekent. Smokken werd één keer opgegeven voor ‘snoepen’, nl. in het Oost-Vlaamse Ouwegem. Meer algemeen is de betekenis ‘smakkend of klemmend kussen’. Smuigen, smuiken, smokken en smokkelen zijn duidelijk verwant met smakken en smikkelen, twee dialectwoorden voor ‘zoenen’. In de Nederlandse standaardtaal betekent smikkelen daarnaast ook ‘stilletjes en met smaak eten’ en smakken ‘een klappend geluid met de lippen of met de tong maken (bv. bij het eten of drinken)’.
Smoefelen (volgens het West-Vlaams Idioticon ook smoffelen en smuffelen) wordt in West-Vlaanderen meestal gebruikt in de betekenis ‘smullen, lustig en veel eten’. Het Idioticon vermeldt ook de woorden smoefel en smoefelaar, voor ‘iemand die vet en wel te pas is’. Men zegt bijvoorbeeld: ‘een smoefel van een jongen’. Desnerck vermeldt in die betekenis enkel smoefelaar. Smoefel betekent in Oostende iets helemaal anders, nl. ‘schurk, bedrieger’. Verder gebruiken West-Vlamingen smoefelen ook voor ‘heimelijk eten tussen de maaltijden door’ en gewoon als platte benaming voor ‘eten’, zoals blijkt uit een aantal oudere dialectenquêtes van het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten. In de betekenis ‘snoep eten’ is smoefelen minder courant. De oorsprong van smoefelen is waarschijnlijk te vinden in een verbastering van smoegelen, een nevenvorm van smokkelen (zie boven). Mogelijk is de benaming met f ontstaan onder invloed van het woord snuffelen.
SMOSTEREN
Gesmosterd wordt er vooral in het noordwesten van Vlaams-Brabant, en ook in het Oost-Vlaamse Lebbeke en Ninove. Smosteren krijgt meestal de uitspraak smosjteren. Dat toevoegen van een j-klank na bepaalde medeklinkers noemt men in de taalkunde mouillering.
Net zoals smokkelen afkomstig is van smuigen/smuiken is smosteren verwant met smuisteren. In het WNT en in het Algemeen Vlaams Idioticon krijgen we bij smuisteren onderandere de verklaring: ‘smeren, smullen, snoepen’. In ‘Eie ma vast? Het levend Brussels Dialect’ krijgen we ook nog de benamingen smosjter (‘snoep’), smosjtereir (‘mannelijke snoeper’) en smosjteres (‘vrouwelijke snoeper’). ‘De neuven Diksjonnèèr van ’t Vilvouts’ geeft als voorbeeldzin: ‘Ge moeit ni zoe vuil smoistere da’s slegt vè a tanne’ (= ‘Ge moet niet zoveel smosteren, dat is slecht voor uw tanden’).
Vroeger bestond er ook een vorm snuisteren met de betekenis ‘snoepen’, maar het woord wordt nu niet meer in die betekenis gebruikt (WNT). Wij vonden nog een paar attestaties voor snuisteren, nl. in de Denderstreek (Erpe, Opdorp en Baasrode), waar het woord als snusteren of sneusteren wordt uitgesproken. De benaming staat echter niet op de kaart, omdat ze minder dan vier keer voorkomt. Een ander, waarschijnlijk hiermee verwant woord, dat evenmin de kaart gehaald heeft, is snosselen. Voor deze benaming vonden we drie attestaties in Klein-Brabant (Willebroek, Klein-Willebroek en Tisselt). Het is verleidelijk om te stellen dat snosselen gevormd is als frequentatief van snollen, een benaming die voorkomt in Nederlands-Limburg (zie verder), maar de gebieden waarin beide woorden voorkomen liggen nogal ver uit elkaar. Daarom lijkt het ons aannemelijker om snosselen te zien als verwant met snuisteren, een benaming die wél in de buurt van snosselen voorkomt.De evolutie zou dan als volgt gegaan zijn: snosteren > snostelen > snosselen. Het lijkt misschien wat ver gezocht, maar dat is het eigenlijk niet. De alternantie ui – o zagen we ook al bij smuigen en smokkelen en bij smuisteren en smosteren. Snosteren > snostelen is een geval van l/r – wisseling, zoals bij sneukelen en sneukeren. De overgang snostelen > snosselen ten slotte is fonetisch zeer aannemelijk.
SMODDEREN
Smodderen werd opgegeven in de Vlaams-Brabantse plaatsen Vossem, Blanden, Terlanen en Tervuren. In het WNT lezen we naast de meer algemene betekenis ‘vuilmaken, besmeuren’ onder andere de verklaring ‘smullen, smikkelen’. Volgens dat werk is smodderen ofwel een afleiding van smodder (= een gewestelijke benaming voor ‘modder’), ofwel is het een bijvorm van modderen, wat ‘zekere bewegingen met den mond of de lippen maken bij het vrijen’ betekent. Het WNT wijst er ook op dat andere klankverwante vormen, zoals smokkelen,waarschijnlijk invloed gehad hebben op het gebruik van smodderen. In het Hagelands Idioticon lezen we bij smodderen naast ‘morsen’ ook het meer specifieke ‘morsig eten’, bijvoorbeeld in de zin: ‘Da zit douë te smeëren en te smoddere.’ (= ‘Dat ziet daar te smeren en te smodderen’).
SLOKKEN
Slokken is een typisch Limburgse dialectbenaming. Ze is sterk vertegenwoordigd in Nederlands-Limburg en op de grens van Nederlands- en Belgisch-Limburg. Ook in Bree en Meeuwen werd het woord opgegeven. Opmerkelijk is dat de informanten uit het grensgebied meestal slokken zeggen, terwijl die uit het oostelijkere Nederlands-Limburg sjlokken gebruiken. Heel wat van de Nederlandse woorden met sl-, worden in het Duits als schl- gespeld, zoals bijvoorbeeld schlachten, schlafen, schlecht, Schlüssel, enzovoort. Ook de beginclusters sm-, sn-, sp- en st- krijgen in de oostelijke helft van Nederlands-Limburg de uitspraak sjm-, sjn-, sjp- en sjt. In de taalkunde noemt men de isoglosse (= een lijn die de grens vormt tussen taalverschijnselen) tussen de Nederlandse en ‘Duitse’ uitspraak van die medeklinkerclusters de Panningerlinie of –lijn, genoemd naar het dorp Panninge, waar ze door loopt.
Volgens het WNT bestond er in het Middelnederlands al een vorm slocken en kenden het Middelnederduits en Middelhoogduits de vorm slucken. Ook in het hedendaagse Duits bestaat het werkwoord schlucken, met de betekenissen ‘(door)slikken’ (zowel letterlijk als figuurlijk); (op)slokken; gulzig slikken; drinken’. We vinden dezelfde verklaringen in Van Dale voor het Standaardnederlandse slokken. Het WNT vermeldt voor slokken wél nog de betekenis ‘snoepen’, maar voegt eraan toe: ‘alleen in de oostelijke dialecten.’ Ook het Vlaams Dialectenwoordenboek geeft de verklaring‘snoepen’, maar met het geografische label ‘Maasland’. In het ‘Woordenboek van het dialect van Bree en omgeving’ krijgen we het trefwoord slòk, met daarbij o.a. de verklaring ‘snoep’ en de voorbeeldzin ‘Ze kocht zich ein grute tût slòk.’ (= ‘Ze kocht zich een groot stuk slok.’). Het woordenboek verwijst ook naar het werkwoord slòkken en geeft de samenstelling slòkbiêst, met als uitleg ‘eine fervente slòkker(d)’.
SNOLLEN
Snollen vormt een dialectgebied in het noorden van Nederlands-Limburg. Het WNT vermeldt snollen in de betekenis ‘snoepen, smullen’ en voegt eraan toe: ‘nog in Noord-Brabant’, wat dus niet klopt met onze kaart. Ook het Zuid-Oostvlaams Idiotion en het Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams Etymologisch Woordenboek nemen snollen op, met de meer algemene betekenis ‘eten’. Het Middelnederlands Woordenboek geeft de verklaring: ‘eten, misschien bepaaldelijk hoorbaar eten, smakken’ en wijst op verwantschap met het Duitse schnullen, wat ‘snoepende zuigen’ betekent. Dat woord bestaat ook nog in het hedendaagse Duits, bijvoorbeeld in ‘am Daumen schnullen’ (‘op zijn duim zuigen’) en ‘an einder Zigarre schnullen’ (‘aan een sigaar trekken/sabbelen’). Naast ‘snoepen’, kan snollen ook nog ‘mingenot najagen’ en ‘snuffelen’ bijvoorbeeld (cf. het verwante opsnorren, met alweer wisseling van l en r), twee betekenissen die ook bij andere snoepen-werkwoorden voorkomen.
SNUITEN
In het zuidoosten van Nederlands-Limburg vonden we de dialectbenaming snuiten, meestal uitgesproken als sjnuutsen. Het woord klinkt zeer Duits in de oren, wat natuurlijk niet verwonderlijk is gezien de ligging. De sjn-uitspraak in de anlaut is te verklaren doordat het snuiten-gebied ten oosten van de Panningerlinie ligt (zie boven). De aanwezigheid van de ts- i.p.v. t- in de uitspraak wijst erop dat het woord de Hoogduitse klankverschuiving heeft ondergaan. Bij die klankverschuiving veranderde de t in sommige posities in ts (vgl. Ndl. – Duits: zetten – zetzen, kat – Katze, tijd – Zeit). Het Standaardnederlands heeft die klankverschuiving niet ondergaan, maar enkele zuidoostelijke dialecten uit het Nederlandse taalgebied wel.
We zien ook verwantschap tussen snuiten en snuit, snoet of Schnute, een woord dat vooral in Noord-Duitsland gebruikt wordt voor ‘mond’. Zowel het WNT als het Antwerps Idioticon verklaren snuiten o.a. als ‘snuffelen’ en ‘babbelen, kletsen’, opnieuw twee handelingen die met de neus of mond gebeuren. Van de meer specifieke betekenis ‘snoepen’ is in die twee werken geen sprake. Mogelijk is snuiten ook verwant met snatsen/snetsen, wat naast ‘snateren’ ook ‘onrijp fruit eten, vooral in grote hoeveelheden’ betekent (WNT). Volgens het Antwerps Idioticon zou het woord een onomatopee zijn, gebaseerd op het knarsende geluid dat het fruit maakt tussen de tanden. Ook het Limburgs Idioticon neemt snaatsen op met de betekenis ‘veel onrijp fruit eten’. Daarnaast vinden we er het vormverwante smatsen, wat ‘zabberen’ betekent.
SPEKKEN ETEN
Verscheidene Oost- en West-Vlaamse informanten gaven spekken eten op, wat eerder een omschrijving is dan een echt dialectwoord voor ‘snoepen’. Toch is die omschrijving eenvoudig te verklaren. Ten eerste is spek in Oost- en West-Vlaanderen (uitgezonderd het Waasland en de Denderstreek) het dialectwoord voor ‘stuk snoep’ en ten tweede bestaat er geen werkwoord spekken, ‘snoep eten’. Bij gebrek aan zo’n woord, hebben de informanten dan maar de omschrijving spekken eten opgegeven.
Het ontbreken van het werkwoord spekken is waarschijnlijk te wijten aan homonymievrees, de vrees voor homoniemen (= woorden die op dezelfde manier geschreven of uitgesproken worden, maar een andere betekenis hebben). Anders gezegd: het werkwoord spekken bestaat waarschijnlijk niet, omdat spekken al het meervoud is van spek (‘stuk snoep’) en de dialectspreker wil vermijden om ook nog een werkwoord met diezelfde vorm te hebben. Onze hypothese wordt ook bevestigd als we op de kaart kijken naar het gebied waar de dialectbenaming snoepen (‘snoep eten’) gebruikt wordt en dat vergelijken met de dialectwoorden die men in datzelfde gebied gebruikt voor ‘stuk snoepgoed’. Dan zien we dat men op die plaatsen haast nooit (alleen maar) snoep zegt, wat zou resulteren in een meervoud snoepen, homoniem van het werkwoord snoepen. Men kent er wel een hele hoop andere benamingen voor een stukje snoepgoed, zoals babbeltje, babbelaar, klompje, lekkertje, bolletje, bees, enzovoort.
Uit: Variatie(s) op je bord! Dialect en jongerentaal voor eten en drinken (2007).
Onder redactie van Evelien Van Renterghem, Veronique De Tier en Jacques Van Keymeulen.
Meer weten?
Referentielijst Variatie(s) op je bord! Dialect en jongerentaal voor eten en drinken (2007).