Inleiding
Al wie voor zijn beroep een gewas verbouwt op een stuk grond, uit liefhebberij een paar aardappelen of wortelen kweekt in zijn moestuin of met veel liefde rozen of tulpen teelt in zijn tuintje -en dat zijn dus heel wat mensen-, kan erover meespreken: zodra de eerste plantjes uit de aarde spruiten, schieten meteen en vanzelf ook allerlei andere, ongewenste planten door het zaaisel. Wie dat onkruid niet regelmatig bestrijdt, kijkt binnen de kortste keren op een overwoekerde akker of (moes)tuin, en mag zijn sla, aardappelen, wortelen of bloemen gaan zoeken tussen struiken en ander nutteloos groen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er al eeuwenlang op allerlei manier geprobeerd wordt om die ongewenste en schadelijk geachte onkruidplanten te verdelgen.
In dit artikeltje behandelen we de dialectische variatie voor enkele begrippen in verband met de traditionele bestrijding van onkruid door landbouwers en tuiniers, namelijk onkruid, wieden met de hand, onkruidhak, mesthaak en schoffelmachine. Op basis van een woordkaart bespreken we de verspreiding en de herkomst van de verschillende dialectwoorden die voor die begrippen in de Vlaamse dialecten gebruikt worden. De gegevens voor dit onderzoek zijn afkomstig van WVD-vragenlijst 67, die al in december 1996 uitgestuurd en ingevuld is, en van WVD-vragenlijst 192, die met WVD-Contact van januari 2011 meegestuurd is.
Het onkruid
Een eerste begrip dat we hier bespreken, is onkruid zelf. Met onkruid worden dus nutteloze of schadelijk geachte planten bedoeld, die vanzelf opschieten op onbebouwde plaatsen of tussen cultuurgewassen. Er bestaan uiteraard verschillende soorten onkruid, die we hier niet bespreken; ze zijn trouwens allemaal al eens behandeld in de Flora-aflevering van het WVD (De Pauw 2002). Een van de bekendste en hardnekkigste soorten onkruid is bijvoorbeeld kweek, beter bekend onder de benamingen peem of pemen, pee of peeën, graspeen en strekgras. Die benamingen verwijzen vooral naar de lange, kruipende wortelstok van de plant. Ook allerlei soorten distels zijn moeilijk uit te roeien en behoeven apart gereedschap om bestreden te worden.
Onkruid in het algemeen wordt met een zestal verschillende woorden benoemd in de Vlaamse dialecten, die alle in een min of meer afgebakend gebiedje voorkomen. Het frequentste woord is kruid, dat in heel Oost-Vlaanderen, behalve het noordoosten, en het oosten van West-Vlaanderen gebruikelijk is. Kruid is een algemeen en oud inheems woord, waarvan de oorsprong onzeker is. Het heeft in de ontwikkeling van het Nederlands en zijn variëteiten verschillende betekenisnuances gehad. Zo betekent kruid in de huidige standaardtaal in de eerste plaats “gewas met niet-houtachtige stengel” (Van Dale sub kruid), maar het komt daarnaast en in de loop der geschiedenis ook voor in de specifiekere betekenissen ‘specerij’, ‘geneeskrachtige plant’, ‘eetbare plant’ en ‘groen gewas’ (EWN sub kruid). In sommige Vlaamse dialecten heeft het woord dus een negatieve bijklank en verwijst het naar een “schadelijke, ongewenste plant”. In andere dialecten is kruid de benaming voor ‘koolzaad’ of voor ‘loof, gebladerte (van aardappelen, rapen)’ (Van Dale sub kruid).
In dat ruime kruid-gebied komt her en der verspreid ook het standaardtalige woord onkruid voor. Dat woord is geen traditioneel dialect. Het is recent overgenomen uit het Algemeen Nederlands. Onkruid is gevormd door het negatief kwalificerend voorvoegsel on– toe te voegen aan kruid.
In het westen en het centrum van West-Vlaanderen en in Frans-Vlaanderen komt het dialectwoord wied voor. Wied is ook een oud inheems woord: het komt van het Germaanse *weuda-, dat toen al ‘onkruid’ betekende (Middelnederlands: wiet). De benaming heeft ook verwanten in de andere Germaanse talen en we herkennen er bijvoorbeeld het Engelse weed in, dat in onze contreien gebruikt wordt om de drug marihuana mee aan te duiden.
Ten slotte verwijst een drietal Vlaamse benamingen voor onkruid naar het onzuivere en ongewenste karakter ervan, namelijk vuiligheid in de West-Vlaamse kuststreek en polders, vuilte in datzelfde gebied en in het westen van Zeeuws-Vlaanderen, en vuil in het oosten van Zeeuws-Vlaanderen, het noordoosten van Oost-Vlaanderen en de Denderstreek tussen Dendermonde en Aalst.
Onkruid wieden met de hand
Het spreekt voor zich dat de mens dat schadelijk geachte onkruid al eeuwenlang op verschillende manieren probeert te bestrijden. De primitiefste manier is om de planten uit te trekken met de hand, al kruipend op de knieën. Dat heet in de standaardtaal wieden (met de hand). Wieden met de hand gebeurt in de kleinschalige land- en tuinbouw nog steeds, bijvoorbeeld op kleine oppervlakten, in de (moes)tuin, en dan vooral op plaatsen waar je moeilijk bij kunt met werktuigen. Op grotere boerderijen werd het onkruid vroeger gewied door een bende wieders of wiedsters, die onder leiding van een “baas” en tegen betaling werkten. Daarbij droegen ze meestal een wiedschort en vaak ook lappen om hun knieën en oude kousen aan hun voeten om de cultuurplanten niet te beschadigen.
De twee belangrijkste dialectbenamingen voor “onkruid trekken” zijn wieden en kruiden. Die werkwoorden zijn afgeleid van respectievelijk wied en kruid, beide dialectwoorden voor onkruid. Wieden is het ruimst verspreid en komt, behalve in het zuidoosten van West-Vlaanderen, in alle Vlaamse dialecten voor. Kruiden, meestal uitgesproken als kruujn of kruuwn, is een typisch woord voor het zuidoosten van West-Vlaanderen, maar is hier en daar ook doorgesijpeld in het Houtland, de streek van Ieper-Poperinge, en zelfs in het zuidwesten van Oost-Vlaanderen.
Naast die twee benamingen gebruiken sommige dialectsprekers ook een omschrijving voor wieden, namelijk kruid trekken of kruid uittrekken, of een algemener woord, bijvoorbeeld kuisen, dat ook gebruikt kan worden voor andere manieren van onkruid bestrijden, en kruipen, omdat men wiedt al kruipend op de knieën. Ten slotte hebben vooral West-Vlaamse dialectsprekers nog een specifiekere benaming voor het wieden tussen de rapen (loof of lof genoemd) en de bieten, namelijk scharten. Scharten betekent in het West-Vlaams ‘krabben, scharrelen’ en dat is precies wat wieders doen als ze tussen de raapjes en de bieten met hun vingers in de aarde wroeten om de onkruidplantjes te verwijderen.
Onkruid wieden met handwerktuigen
Onkruid bestrijden hoeft gelukkig niet enkel met de blote hand te gebeuren. Al eeuwenlang, en nu nog steeds, gebruiken boer en tuinder allerlei soorten handwerktuigen die het wieden gemakkelijker maken. Die dienen in de eerste plaats om de bovenste laag aarde waarin het onkruid zich bevindt los te trekken, los te hakken of los te harken, waardoor de schadelijke planten, met hun soms lange en taaie wortels, los komen en opdrogen. Dergelijke werktuigen zijn bijvoorbeeld de onkruidhak (= hak met lange steel), de handhak (= hak met korte steel), de steekschoffel (= om voor zich uit te duwen), de mesthaak (= soort riek met gebogen tanden) en de handkrabber (= haakje met korte steel). Daarnaast bestaan er ook werktuigen om specifieke soorten onkruid te verwijderen, zoals de distelsteker en de disteltang. De ruimte ontbreekt om in dit artikeltje al die werktuigen uitvoerig te bespreken. We beperken ons tot de onkruidhak en de mesthaak, omdat die veel woordvariatie vertonen en/of een mooi kaartbeeld opleveren.
De onkruidhak
Een onkruidhak is een werktuig met een blad of mes dat haaks op een lange steel bevestigd is, om het onkruid uit te hakken. Er bestaan verschillende soorten onkruidhakken, die variëren in vorm en grootte van het mes (langwerpig, vierkant, bovenaan ovaal afgerond,…) en in de manier waarop het mes aan de steel vastgemaakt is, bijvoorbeeld met één centraal verbindingsstuk, of met twee tremen, waardoor er boven het blad een opening ontstaat. Het gebruik van de verschillende modellen is afhankelijk van de streek, en ook wel van de persoonlijke voorkeur van de gebruiker. Vroeger, toen onkruid nog helemaal door handarbeid werd verwijderd, had elk type hak in de taal van boer en tuinder zijn specifieke naam. Met de mechanisatie van de land- en tuinbouw en de opkomst van de chemische onkruidverdelgers zijn die verschillende benamingen dooreen gaan lopen. Woorden die voorheen op één bepaalde variant van de onkruidhak sloegen, worden nu ook gebruikt voor andere types. Op basis van onze gegevens is de oorspronkelijke naamgeving nog moeilijk te reconstrueren, want de informanten hebben op onze vragen naar de verschillende types geen eenduidige antwoorden gegeven. Wat een en ander nog complexer maakt is dat er ook nog hakken bestaan die voor andere zaken dan het wieden gebruikt worden, bv. om aardappelen aan te aarden, bieten te dunnen of plantvoren te hakken.
De kaart hierboven bevat de benamingen die onze informanten hebben opgegeven voor de onkruidhak in het algemeen, ongeacht de precieze vorm van het blad. In West-Vlaanderen bijvoorbeeld wordt die overal houw genoemd, een benaming die eigenlijk een ruimere betekenis heeft, namelijk ‘hak in het algemeen’, ongeacht de functie ervan: onkruid hakken, voren kappen of aardappelen aanaarden. Enkele informanten hebben naast houw ook een specifiekere term voor een onkruidhak opgegeven: kapper of braakhouw. Het is echter alweer niet duidelijk of het hier om hetzelfde type onkruidhak gaat. Ook in het (zuid)westen van Oost-Vlaanderen worden op heel wat plaatsen verschillende benamingen naast elkaar gebruikt, zoals braak, braker, houweel, braakhouweel, scharter en kapper. Die moeten zoals gezegd vroeger een verschillende betekenisnuance gehad hebben, maar die is nog moeilijk te achterhalen. Ook uit de herkomst van al die dialectwoorden valt moeilijk op te maken wat hun oorspronkelijke betekenis precies was, want uiteindelijk gaan ze allemaal terug op werkwoorden met verwante betekenissen, namelijk ‘hakken’, ‘slaan’, ‘breken’ en/of ‘krabben’.
Ten eerste zijn er de houw-types. Het simplex houw (uitspraak: owe) komt in heel West-Vlaanderen voor en in de zuidelijke grensstreek van Oost-Vlaanderen (uitspraak aa(w)e). Het is een erg oud woord, dat afgeleid is van het werkwoord houwen, dat in het algemeen ‘slaan, hakken’ betekent, ongeacht het voorwerp waarmee dat gebeurt (WNT sub houwen). Met de houw hak je dus de bovenste laag los, onder meer om onkruid te verwijderen. Daaraan verwant is de benaming houweel, die vooral in het westen van Zeeuws-Vlaanderen wordt gebruikt, maar ook in het noordoosten van West-Vlaanderen (in de plaats van houw) en in de westelijke helft van Oost-Vlaanderen (naast andere benamingen); de oostelijkst gelegen plaatsen waar het woord werd opgegeven, zijn Schellebelle en Herzele. Houweel is etymologisch gezien een interessant woord. Het is namelijk in de middeleeuwen ontleend aan het Oudfranse woord hoel, hael, dat een verkleinwoord is van het woord houe ‘hak’. En die vorm is op zijn beurt een ontlening van ons eigen Nederlandse woord houw ‘hak’ (EWN sub houweel). In de Vlaamse mond werd het Franse verkleinachtervoegsel –el gerekt tot –eel, vandaar houweel.
Beide benamingen vormen ook het tweede lid in een aantal samenstellingen voor de onkruidhak, namelijk in braakhouw (sporadisch in zuid-West-Vlaanderen) en braakhouweel (sporadisch in zuidwest-Oost-Vlaanderen). Het eerste lid van die samenstellingen, namelijk braak-, brengt ons bij het tweede type hakbenamingen, namelijk die op basis van het werkwoord braken. Het gaat om de woorden braak en braker, met als uitspraakvariant brakel (allebei in het zuiden van Oost-Vlaanderen). Het werkwoord braken is een oude vorm van breken, dat uiteraard opnieuw verwijst naar het breken, het kapot slaan of hakken van de aarde, onder meer om het onkruid te verwijderen. Brakel is een vorm met r/l-wisseling, iets wat in de dialecten wel vaker voorkomt – denken we maar aan sleutel/sleuter en lepel/leper.
Ook de andere benamingen, die vooral in Oost-Vlaanderen verspreid zitten, namelijk hak, kapper, krabber (soms uitgesproken als kravver) en scharter, zijn alle afgeleid van werkwoorden met een ‘krabben’- of ‘hakken’-betekenis, namelijk respectievelijk hakken, kappen, krabben (of kravven) en scharten.
Een laatste woord op de onkruidhak-kaart, dat sporadisch opduikt in het noordwesten van Oost-Vlaanderen, is trekker. Dat gaat terug op het werkwoord trekken, dat niet ‘hakken’ betekent, maar ‘een halende beweging maken’, precies de beweging die je maakt als je schoffelt. Het is mogelijk dat de trekker hier tegenover de steekschoffel wordt geplaatst (zie de volgende paragraaf), waarmee je al duwend of stekend het onkruid verwijdert.
Naar de vorm horen de woorden hak, houw en braak bij elkaar, omdat ze zonder achtervoegsel uit een werkwoordstam gevormd zijn. Alle andere, bv. krabber en kapper, zijn met het achtervoegsel –er uit de werkwoordstam afgeleid. Dat achtervoegsel –er is in het Nederlands al vanouds productief om woorden te vormen in de betekenis ‘instrument waarmee de door het grondwoord bedoelde handeling wordt verricht’, dus woorden van het type meter, kneder, teller, pannenlikker.
Varianten van de onkruidhak
Naast een hak met een lange steel gebruiken wieders ook wel eens een klein hakje met een korte steel. In de Vlaamse dialecten wordt die handhak heel vaak met dezelfde benamingen benoemd als de onkruidhak, zij het dan in de verkleinvorm, dus houwtje, hakje, kappertje, braakje, brakertje en krabbertje. Soms worden die voorafgegaan door een bepaling als klein, kort of hand-, wat vaste combinaties oplevert als klein krabbertje, kort houwtje en handbraakje. Aangezien de handhak geen nieuwe interessante dialectbenamingen oplevert, gaan we er hier niet dieper op in.
Daarnaast bestaat er ook een soort hak die de wieder voor zich uit duwt of schuift, waardoor het onkruid als het ware onthoofd wordt. Met die steekschoffel wordt er dus niet gehakt of gekrabd, maar wel geduwd en los gestoken. Zo’n steekschoffel is niet overal bekend, en als hij al bekend is, dan wordt hij vaak met dezelfde benamingen benoemd als de onkruidhak. In enkele dialecten wordt de steekschoffel wel onderscheiden van de onkruidhak, en worden woorden gebruikt op basis van het werkwoord steken ‘duwen’, zoals steekmes, steekijzer, steekhouw, steekbraak,… In West-Vlaanderen is ook de naam schaafhouw of schaver bekend. Het werkwoord schaven betekent in oorsprong ‘glad maken’ of ‘ontdoen van ruwheden of oneffenheden’, en verwijst dus naar de beweging van het mes dat over de grond schuift om het land van ongewenst onkruid te ontdoen.
De mesthaak
Een ander stuk gereedschap, om groter en hardnekkiger onkruid te verwijderen, is de mesthaak. Een mesthaak is een soort zware riek, bestaande uit een lange steel en drie of vier lange, sterk gebogen tanden, waarmee je de grond omwoelt en de wortels van het onkruid lostrekt. De mesthaak wordt, zoals zijn naam suggereert, niet in de eerste plaats gebruikt om onkruid te bestrijden, maar wel om mest van de kar te trekken, en ook om aardappelen of wortels uit de grond te trekken. De mesthaak mag niet verward worden met de mestvork of riek, waarvan de tanden slechts lichtjes gebogen zijn en die dient om mest open te spreiden op het land.
De frequentste woorden op de kaart zijn gevormd met het woord haak, dat verwijst naar de gebogen tanden van het werktuig. Die samenstellingen zijn enerzijds mes(t)haak, dat over zowat heel Oost-Vlaanderen en hier en daar in West-Vlaanderen voorkomt, en anderzijds driehaak en vierhaak, die in het westen van West-Vlaanderen door elkaar gebezigd worden. Het woord mesthaak is doorzichtig: de mesthaak wordt in de eerste plaats gebruikt om mest te behandelen, en niet om onkruid te verwijderen. Sommige informanten gebruiken zowel driehaak als vierhaak in hun dialect, afhankelijk van het aantal tanden aan hun mesthaak. Enkelen echter geven echter aan dat het niet uitmaakt hoeveel tanden er aan de mesthaak staan; ze zeggen bijvoorbeeld altijd vierhaak, zelfs al heeft die maar drie tanden.
Hetzelfde geldt voor de benamingen drietander of drietand en viertander of viertand, die ook in grote delen van West-Vlaanderen door elkaar worden gebruikt. In het zuidoosten van West-Vlaanderen wordt er een mooi gebied gevormd door de benaming krauwel, met als uitspraakvariant krauwer. In dit geval is krauwer de oorspronkelijke vorm, die met het achtervoegsel –er afgeleid is van het werkwoord krauwen, dat in het West-Vlaams ‘krabben’ betekent. De vorm krauwel is wel ruimer verspreid, maar is ontstaan door l/r-wisseling, net zoals brakel uit braker gevormd is (zie paragraaf 3.1).
In het oostelijke Houtland en af en toe ook in het Meetjesland is de benaming kapper gebruikelijk voor de mesthaak. Dat woord komt ook voor op de onkruidhak-kaart, maar niet helemaal in hetzelfde gebied. Een onkruidhak heet in het oostelijke Houtland en het Meetjesland houweel, terwijl een mesthaak er kapper wordt genoemd. Oostelijker in Oost-Vlaanderen is kapper een benaming voor de onkruidhak.
Een typisch woord voor de noordelijke Denderstreek is bekker. Daarvan is de oorsprong niet zo duidelijk. Misschien is het een afleiding van een werkwoord bekken, in de betekenis ‘pikken van vogels in de grond’ (WNT sub bekken), aangezien het om min of meer dezelfde beweging gaat, met hetzelfde doel: in de grond hakken of krabben in de hoop er iets uit te halen.
Variant van de mesthaak
Net als bij de onkruidhak, bestaat er bij de mesthaak ook een kleine variant met een korte steel: de handkrabber. Daarmee schart of harkt men dus op de knieën in de grond om het onkruid te verwijderen. Ook de benamingen voor dat werktuig overlappen heel vaak met die voor de gewone mesthaak, alleen worden ze meestal in hun verkleinvorm gebruikt: krauweltje, krabbertje, kappertje, drietandje, bekkertje,…
Onkruid wieden met machines
Vanaf het midden van de twintigste eeuw is men verschillende types van gemechaniseerde werktuigen of machines gaan ontwikkelen die het wieden versnellen en vergemakkelijken. Het eerste grote type daarbinnen is de handwiedmachine: het is een werktuig met één of twee wielen, waaraan één of twee schoffelijzers bevestigd zijn en dat met twee tremen voortgeduwd wordt. Men rijdt ermee tussen de planten om het onkruid los te trekken.
Nog gesofisticeerder en efficiënter is de schoffelmachine, voortgetrokken door een paard of een tractor. De schoffelmachine bestaat uit een ijzeren raam op wielen, waaraan schoffelijzers of -messen bevestigd zijn. Die snijden het onkruid af tot tegen de grond. Een ander mechanisme zorgt ervoor dat de wortels van het onkruid boven gewoeld worden. Met de schoffelmachine kunnen er telkens enkele rijen tegelijk bewerkt worden. Met nog modernere types kan men tegelijkertijd ook kunstmest of herbiciden verspreiden.
De benamingen voor de schoffelmachine zijn alle vrij doorzichtig qua opbouw en betekenis. De meeste woorden zijn samenstellingen met –machine, met als voorbepaling een vorm van een werkwoord dat ‘wieden’ of ‘werken met de schoffel’ betekent (zie paragrafen 2. en 3.1). Het gaat om de werkwoorden wieden, kuisen, kappen, schaven, schrepen en braken, wat respectievelijk de volgende benamingen oplevert: wiedmachine in het Meetjesland en centraal Zeeuws-Vlaanderen, kuismachine in het noorden van West-Vlaanderen, kapmachine in Zeeuws-Vlaanderen en het noordelijke Waasland, schaafmachine en schreepmachine (ook eens schreper en schrepel) in het zuidoosten van West-Vlaanderen en aangrenzend Oost-Vlaanderen en braakmachine ten slotte sporadisch in het oosten van West-Vlaanderen en in zuid-Oost-Vlaanderen rond de Schelde.
Verder worden er nog twee benamingen gebruikt die eindigen op –euse, namelijk bineuse in het West-Vlaamse Houtland en zuidelijk Oost-Vlaanderen, en brakeuse in het westen van West-Vlaanderen. Bineuse is het Franse woord voor de schoffelmachine en is dus ontleend. Brakeuse is gevormd uit de stam van het Vlaamse werkwoord braken met het Franse achtervoegsel –euse, dat overigens in meer Franse benamingen voor (landbouw)machines voorkomt, bv. naast bineuse ook écremeuse ‘ontromer’, moissoneuse ‘pik- of maaimachine’ en batteuse ‘dorsmachine’.
Onkruid bestrijden met herbiciden
De laatste en ongetwijfeld minst onschuldige manier om onkruid te verdelgen, is het spuiten van chemische onkruidverdelgers of herbiciden. Op kleine oppervlakten, bv. in de moestuin, worden herbiciden meestal met een rugsproeier verstoven over de gewassen; op grote oppervlakten gebeurt de besproeiing met grote machines. Aangezien het hier om moderne technieken gaat bestaat er weinig dialectische variatie i.v.m. de chemische onkruidverdelging.
Slot
Onze WVD-enquêtes in verband met onkruidbestrijding hebben, zoals altijd, heel wat interessant woordmateriaal en mooie verspreidingskaarten opgeleverd. Al die gegevens zullen worden gebruikt voor de eerste aflevering binnen de landbouwparagraaf over de gewassen, namelijk de teelt en de oogst van de gewassen in het algemeen. Die aflevering zal gaan over zaken en handelingen in verband met het verbouwen van gewassen, die niet specifiek zijn voor één bepaald type gewas, zoals graan, hooi of vlas. Naast onkruid- en ongediertebestrijding, komen ook het zaaien en planten aan bod, de delen van de plant, de groeistadia en allerlei ziekten en gebreken die de groei belemmeren. Over de oogst van de gewassen zal het materiaal in de nieuwe aflevering beperkt zijn, omdat de manier van oogsten sterk afhangt van het soort gewas. Zo worden bij de oogst van de graangewassen ander gereedschap en andere technieken gebruikt dan bijvoorbeeld bij de oogst van hooi.
Roxane Vandenberghe
wvd-contact, jaargang 25, nummer 1, juli 2011
Meer weten?
Referentielijst
David, Johan. 1975. Het handgereedschap van de hoeve. Technische documentatie voor 1860 verschenen. Belgisch Centrum voor Landelijke Geschiedenis.
De Pauw, Tineke. 2002. Woordenboek van de Vlaamse Dialecten. Algemene Woordenschat. Aflevering 3: Flora. Universiteit Gent, Vakgroep Nederlandse Taalkunde.
Eloy, Arnold. 1983. Oud landbouwgereedschap. Nederlandstalig bibliografisch en ikonografisch bronnenmateriaal voor het inventariseren van het landbouwgereedschap in Vlaanderen, periode 1850-1917. Een handleiding. Gent, eigen beheer.
EWN = Philippa, M., F. Debrabandere en A. Quak. 2003-2009. Etymologisch Woordenboek van het Nederlands. Amsterdam, Amsterdam University Press. Geraadpleegd op http://www.etymologie.nl/ (01/07/2011).
Van Dale = Van Dales Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal. 200514. Utrecht/Antwerpen. Van Dale Lexicografie.
WNT = Woordenboek der Nederlandse Taal. 1864-1998. Geraadpleegd op http://gtb.inl.nl/?owner=WNT (01/07/2011)