Inleiding
De wimpers zijn, zoals iedereen wel weet, de haartjes die op de bovenste en onderste oogleden groeien. Ze beschermen het oog tegen schadelijke invloeden van buitenaf, zoals stof, en fungeren daarbij als een soort ‘voelsprieten’. De wimpers zijn namelijk zeer gevoelig en zorgen ervoor dat het ooglid zich sluit wanneer ze in aanraking komen met stofdeeltjes en andere mogelijke gevaren voor het oog.
Net als voor zovele andere lichaamsonderdelen, bestaan er ook voor de wimper een hele reeks dialectwoorden. In dit artikel zullen we echter niet alleen de dialectwoordenschat uit Oost- en West-Vlaanderen bespreken, maar ook een blik werpen over de grenzen van het WVD-gebied. Voor de overzichtskaart hebben we gebruik gemaakt van een vrij groot aantal bronnen, zowel oudere als recentere. Voor het materiaal uit het WVD-gebied zijn de oudste bronnen de eerste Amsterdamse vragenlijst (DC) uit 1931 en vragenlijst 34 van de Zuid-Nederlandse Dialectcentrale (ZND) uit 1940. Daarbij zijn ook gegevens uit WVD-lijst 119 (uit 1999) over het lichaam gevoegd, en het materiaal dat Stijn Vanderwee verzamelde voor zijn licentiaatsverhandeling over dialectbenamingen voor lichaamsdelen (2000). Voor Frans-Vlaanderen werd ook gebruik gemaakt van het Woordenboek van het Frans-Vlaams van Cyriel Moeyaert. Ook het Woordenboek van de Brabantse Dialecten (WBD) en het Woordenboek van de Limburgse Dialecten (WLD) maakten gebruik van het oudere materiaal. Het WBD baseerde zich op DC 1, SGV (een enquête uit 1914) en ZND 34, het WLD op DC 1, DC 39, N 10 en ZND 34. De resultaten zijn te zien op de overzichtskaart.
Ogevledder, ogevlegger, ogevlagger
De benamingen ogevledder, ogevlegger en ogevlagger komen uitsluitend in het uiterste westen van het gebied voor. Ogevledder beperkt zich tot Frans-Vlaanderen, ogevlegger en ogevlagger vinden we terug in het meest westelijke deel van West-Vlaanderen, namelijk in Veurne-Ambacht en de streek van Ieper-Poperinge, langs de Franse grens. Volgens het West-Vlaams etymologisch woordenboek is het woord vlegger afgeleid van vliegen. In het woordenboek van Kiliaan uit 1599 is ‘vleugel’ immers nog de enige betekenis van vlegger, maar later is het woord ook gebruikt om de wimper te benoemen, volgens Debrabandere “naar de fladderende bewegingen van de wimpers”. Het WNT gaat dieper in op deze etymologie en legt de vorm vleggeren als volgt uit: vleggeren en de variant vliggeren zijn een wisselvorm van vlichelen, dat op zijn beurt een frequentatief is van vliegen en dat al in het Middelnederlandsch Woordenboek (MNW) voorkomt. Een frequentatief is een variant van een werkwoord, die de nadruk legt op het herhaaldelijk of langdurig karakter van de actie die door het werkwoord wordt aangeduid. Frequentatieven zijn herkenbaar aan de uitgang –elen of –eren achter de stam van het werkwoord, soms samen met consonantische verschijnselen als verscherping (vliegen > vlichelen). Andere voorbeelden van frequentatieven zijn trappelen (van trappen), hakkelen (van hakken) en stotteren (van stoten). Vlichelen betekent in de meest letterlijke zin dus ‘herhaaldelijk vliegen’, ofwel flapperen met de vleugels. Vlegger heeft in het WNT zowel de betekenis ‘vleugel’ als ‘wimper’ gekregen. Het op en neer gaan van de wimpers tijdens het knipperen met de ogen doet immers aan een fladderende vleugel denken. Ook het Frans-Vlaamse ogevledder heeft met vliegen te maken: volgens Debrabandere is het een samenstelling met een variant van het Middelnederlandse vleder, dat eveneens ‘vlerk’ of ‘vleugel’ betekent, en dat we in de woordenschat van vandaag nog terugvinden in de samenstelling vle(d)ermuis. Vlaggeren ten slotte, waarvan vlagger is afgeleid, komt volgens het WNT slechts in enkele woordenboeken voor en betekent ‘slap of los zijn of hangen’ en ‘fladderen’. Ook vlaggeren kunnen we als een frequentatief beschouwen, namelijk van vlaggen. Een van de betekenissen die het WNT daaraan geeft, is de volgende: “Overdrachtelijk gezegd van zaken die als een vlag uithangen of wapperen.” Wellicht zag men dus ook in een wapperende vlag een gelijkenis met het knipperen van de oogleden. Een andere mogelijkheid is natuurlijk dat vlaggeren gewoon een variant is van vleggeren.
(Oog)wimper, wimpel
Volgens het WNT is wimper, dat overal in het gebied voorkomt en tevens ook de standaardtalige benaming is, een verkorte vorm van wenkbrauw, die vermoedelijk ontstaan is via de nevenvorm wim(p)brauw. Ook in het Duits is die Wimper het standaardtalige woord. Behalve wimper komt in een kleiner gebied ook de verwante vorm wimpel voor. Zoals de regelmatige lezer van WVD-contact waarschijnlijk al weet, komt de wisseling tussen r en l frequent voor in de Vlaamse dialecten (andere voorbeelden zijn sleutel/sleuter, lelijk/lerijk en dorpel/delper). Deze wisseling kan gemakkelijk plaatsvinden omdat beide medeklinkers op dezelfde plaats in de mondholte gevormd worden, namelijk door met de tongpunt contact te maken met de achterkant van de tandkassen van de boventanden. De vorm wimpel komt vooral voor in Vlaams-Brabant en het zuidwesten van Limburg, maar ook enkele keren in Oost-Vlaanderen (Wondelgem en Welden), en een keer in West-Vlaanderen (Zonnebeke) en Zeeuws-Vlaanderen (Zaamslag).
Pinker, pinkhaar, -haren, ooghaar
De etymologie van pinker is vrij doorzichtig. Pinker is een afleiding van het werkwoord pinken, waarvan we de stam ook vinden in pinkogen, dat volgens het MNW al in het Middelnederlands ‘knipogen, met de ogen knippen’ betekende. In het WNT vinden we dat pinken oorspronkelijk een “onvaste, geringe, snelle beweging” aanduidt. Een pinker is dus iets dat pinkt of snel beweegt. Pinker komt hoofdzakelijk voor in Oost- en Zeeuws-Vlaanderen en in iets mindere mate in de oostelijke helft van West-Vlaanderen. Langs de grens met Brabant en Antwerpen zijn nog enkele uitlopers te vinden, samen met nog enkele verspreide attestaties in Antwerpen. Pinkhaar is een samenstelling met diezelfde stam van pinken: het is een haartje dat of waarmee men pinkt. Pinkhaar en pinkharen worden vooral gehoord in het zuidoosten van West-Vlaanderen en in het (zuid)westen van Oost-Vlaanderen. Ook in het Brabantse gebied komt pinkhaar nog drie keer voor. Wat uit de opgegeven antwoorden niet altijd kon worden afgeleid, is of het hier in sommige gevallen niet gaat om een collectivum, waarmee men dus niet één wimperhaartje, maar alle wimpers samen bedoelt. In het geval van pinkharen gaat het duidelijk om een meervoud, waarmee men het geheel van alle wimpers bedoelt, terwijl bij pinkhaar dus onduidelijk is in hoeverre de zegslieden het in collectieve of individuele zin gebruiken. Hetzelfde geldt voor ooghaar, dat vooral in het noorden van het Nederlandse Noord-Brabant voorkomt. Ook hier is het niet duidelijk of men één wimper, dan wel alle wimpers bedoelt.
Slager
De benaming slager voor ‘wimper’, die alleen voorkomt in een strook in het zuiden en het midden van West-Vlaanderen, is in geen enkel dialectwoordenboek of idioticon terug te vinden, althans niet in die betekenis. De Bo vermeldt echter wel enkele andere betekenissen die toch min of meer in de juiste richting wijzen, namelijk ‘slagpen van een vogel en vervolgens: vleugel’, ‘in den wind op en neer zwaaiend stuk aan een vrouwenmuts’ en ‘opgeslagen klep van een hoed’. Vooral die eerste betekenis maakt duidelijk waarom ook de wimper de benaming slager heeft gekregen: de al eerder aangehaalde gelijkenis met de vleugel van een vogel bleek ook bij andere benamingen al een benoemingsmotief, en dat lijkt ook hier te zijn toegepast. Ook in de twee andere betekenissen kunnen we met wat fantasie een gelijkenis met de wimper herkennen. De wimpers kunnen immers op en neer gaan tijdens het knipperen, zoals een in de wind waaiende flap, en kunnen op- of neergeslagen worden, net zoals de klep van een hoed.
(Oog)vlim, vlimp
In de noordelijke helft van Nederlands Limburg en in het oosten van Noord-Brabant vinden we de benaming (oog)vlim terug. In Noord-Brabant komt ook de variant vlimp vaak voor. Alweer moeten we voor de etymologie van deze benamingen in de richting van het vliegen kijken. Het WNT geeft immers als eerste betekenis van vlim: ‘vleugelachtig (lichaams)deel of aanhangsel’, maar de specifieke betekenis ‘wimper’ wordt niet vermeld. Nog volgens het WNT kan vlim een variant van vim zijn, naast vin, maar dan met een gewijzigde beginklank door de associatie met verschillende woorden die met vl- beginnen (zoals vleugel, vliegen en misschien zelfs ook vlies.
(Oog)plimp, plimper
Plimp is volgens het Etymologisch Dialectwoordenboek een variant van plump, wat volgens het WNT zowel ‘ooglid’ als ‘wimper’ kan betekenen. Het WNT haalt een aantekening van Gezelle aan, volgens welke plumpen in Limburg ‘knipogen’, ‘met de oogplumpers slaan’ betekent. Plimp en de samenstelling oogplimp komen uitsluitend voor in het oosten van het gebied, namelijk in Limburg, in het zuidelijke deel van Nederlands Limburg en meer naar het noorden, in het oostelijke deel van Noord-Brabant. Plimper, dat in het noorden van Limburg en een gebied in het zuiden van Noord-Brabant voorkomt, zou volgens het Etymologisch Dialectwoordenboek een contaminatie zijn van plimp en wimper, dat hierboven al werd besproken en dat in Limburg en Brabant ook gebruikt wordt als benaming voor de wimper. Het lijkt echter niet onwaarschijnlijk dat ook plimper, een variant van plumper, rechtstreeks afgeleid zou zijn van plumpen.
Pimpel, pimper
Ook voor de etymologie van pimpel zijn er verschillende mogelijkheden. De meest logische is dat pimpel gewoon afgeleid is van pimpelen, wat volgens het WNT ‘gedurig met de oogleden knippen, pinkelen, pinkogen’ betekent. Een andere mogelijke verklaring moeten we zoeken bij een andere betekenis van pimpel, namelijk ‘vlinder’. Pimpel wordt vooral in het Hageland gebruikt als variant van pepel, een benaming voor de vlinder die courant voorkomt in de Denderstreek, Vlaams-Brabant, het oosten van de Zuiderkempen en het zuiden van het Limburgse gebied. De benaming pepel is verwant met het Franse papillon en het Latijnse papilio. Als benaming voor de wimper komt pimpel niet zo vaak voor, namelijk enkele keren in een klein gebied in het zuiden van Limburg en verder nog op enkele verspreide plaatsen in Antwerpen, Vlaams-Brabant en Limburg. Het feit dat pimpel zowel in de betekenis ‘vlinder’ als in de betekenis ‘wimper’ gebruikt wordt, kan toevallig zijn; de vorm is immers in beide gevallen gemakkelijk etymologisch te verklaren. Het is echter ook niet onwaarschijnlijk dat de benaming voor de vlinder op de wimper is overgegaan op grond van de gelijkenis die men zag tussen een vlinder die met zijn vleugeltjes klapt en een knipperende wimper. Voor de verklaring van de variant pimper kunnen we alweer de r/l-wisseling inroepen, die ook al voorkwam bij wimper en wimpel. Pimper komt net als pimpel niet zo vaak en ook verspreid voor: het courantst in Antwerpen en net over de grens met Noord-Brabant, maar ook twee keer in het WVD-gebied, namelijk in Aalst en in Waregem.
Tot besluit
Hoewel er een vrij groot aantal benamingen voor de wimper bestaat, zien we toch steeds weer dezelfde benoemingsmotieven terugkeren. Bij bijna alle benamingen worden de bewegingen van de wimpers vergeleken met fladderende vleugels of andere wapperende, flapperende of snel bewegende voorwerpen. De verschillende benamingen lijken op het eerste gezicht dus niet veel met elkaar te maken te hebben, maar hebben wat de etymologie betreft toch meer met elkaar gemeen dan men zou denken.
Liesbet Triest
Meer weten?
Referentielijst
- Debrabandere, F. (2002) West-Vlaams etymologisch woordenboek. Amsterdam –Antwerpen
- De Bo, L.-L. (1873, 1892) Westvlaamsch Idioticon. Gent
- MNW= Middelnederlandsch Woordenboek. (1998) Den Haag – Antwerpen
- Moeyaert, C. (2005) Woordenboek van het Frans-Vlaams. Leuven
- Weijnen, A.A. (2003) Etymologisch dialectwoordenboek. Den Haag
- WNT = Woordenboek der Nederlandse Taal. (1863-1998) ’s Gravenhage – Leiden