De Vlaamse dialectbenamingen voor de onderwijzer en de onderwijzeres

Inleiding

Op de verspreidingskaarten hieronder geven we een overzicht van de verschillende dialectbenamingen die gebruikt worden in West-, Oost-, Zeeuws- en Frans-Vlaanderen. De eerste kaart toont gegevens voor de benamingen van vóór 1950, de tweede kaart voor de woorden die na 1950 gebruikt worden. De kaarten zijn getekend op basis van WVD-, ZND-, en RND-materiaal alsook het materiaal Willems.

onderwijzer oudonderwijzer

In wat volgt vergelijken we beide dialectkaarten en bespreken we de dialectwoorden. De dialectwoorden verwijzen naar de algemene benamingen voor een onderwijzer. Voor een onderwijzer die lesgeeft in een school die door broeders georganiseerd is, bestaan andere namen, maar die worden in dit artikel niet behandeld.

Meester en school-, scholemeester

Op beide kaarten is af te lezen dat de standaardtalige benaming meester algemeen gebruikt wordt in het Vlaamse gebied. Meester is ontleend aan het Latijnse magister, dat ‘ambtenaar’ betekent (WNT sub meester). In de eerste plaats verwijst meester dus naar een persoon die als beambte aan het hoofd van een bepaalde dienst staat. Daarnaast kennen we het woord ook in schoolcontext. Volgens het WNT benoemde men met meester oorspronkelijk ‘iemand die aan het hoofd van een school staat’. Daarna onderging het woord een betekenisverruiming en werd het toegepast op ‘een onderwijzer van de jeugd in het algemeen’. Meester werd dan niet langer uitsluitend gebruikt als titel, maar werd een gangbare term in de dagelijkse spreektaal. Vandaag wordt het woord meester nog altijd geassocieerd met de naam van een titel. Denk maar aan de titel van advocaat en dokter. Personen die een dergelijke baan uitoefenen, worden ook met meester aangesproken. De samenstelling school-, scholemeester vinden we voor 1950 verspreid in Frans-Vlaanderen en ook in de West-Vlaamse gemeenten Houtem bij Ieper en Meulebeke. Opvallend is dat die samenstelling algemeen geworden is na 1950. Dan komt ze nagenoeg over het hele Vlaamse gebied voor, behalve in Zeeuws-Vlaanderen.

Koster en school-, scholekoster

Het woord koster is volgens het WNT ontstaan uit het Middellatijnse custor dat op zijn beurt op het Latijnse custos teruggaat, dat ‘bewaker’ betekent (WNT sub koster I). In Vlaanderen kennen we de koster als een kerkelijke bediende die met de dagelijkse zorg voor het kerkgebouw en de kerkdienst belast is. Dikwijls echter was de koster tevens onderwijzer. Dat was volgens het WNT onder meer het geval in Frans-Vlaanderen. Op de kaart met het oude materiaal merk je dat koster overal in Frans-Vlaanderen voor onderwijzer gebruikt wordt. Door de tijd heen werd koster algemeen in Frans-Vlaanderen gebruikt, ook wanneer deze geen kerkelijke bediening meer uitoefende. Ook op de kaart met de nieuwe gegevens vinden we koster terug in Frans-Vlaanderen en langs de grensstreek met West-Vlaanderen, maar dan hoofdzakelijk in de samenstelling school-, scholekoster. Die werd vermoedelijk in het leven geroepen om het woord transparanter te maken. De toevoeging van het eerste deel van de samenstelling, met name school, ontdoet het woord gedeeltelijk van zijn kerkelijke associatie en benadrukt de schoolse context. De samenstelling zorgt er mede voor dat de eigenlijke koster of kerkkoster onderscheiden wordt. Het feit dat school- scholekoster meer voorkomt op de kaart met de benamingen na 1950 is dan ook niet zo verwonderlijk. Het Woordenboek van het Frans-Vlaams vermeldt dat het woord algemeen verspreid in Frans-Vlaanderen voorkomt.

Onderwijzer

Het standaardtalige onderwijzer (met als lexicale variant onderwijsder) is een afleiding van het werkwoord onderwijzen. Onderwijzen is een samenstelling van het werkwoord wijzen en het voorzetsel onder, wat de letterlijke betekenis ‘iemand iets onder het oog brengen’ oplevert (WNT sub onderwijzen). Bijgevolg krijgt onderwijzer in Van Dale de volgende betekenis: ‘iemand die een ander onderwijst, kennis meedeelt’. Volgens die laatste bron duidt het woord tevens het eigenlijke beroep van onderwijzer aan: ‘iemand wiens beroep het geven van onderwijs is, m.n. iemand die door het behalen van een akte of diploma bevoegd is tot het geven van lager onderwijs’. We treffen het enkel op de kaart met het nieuwe materiaal aan. Onderwijzer komt algemeen voor in Oost-Vlaanderen en in het oosten van Zeeuws-Vlaanderen. In West-Vlaanderen echter is het dun verspreid.

Dialectbenamingen voor de onderwijzeres

Op de verspreidingskaart hieronder geven we een overzicht van de verschillende dialectbenamingen die gebruikt worden voor de onderwijzeres in West-, Oost-, Zeeuws- en Frans-Vlaanderen. De kaarten zijn getekend op basis van WVD-materiaal alsook het materiaal Willems.

onderwijzeres

Ook hier verwijzen onderstaande woorden naar de algemene benamingen voor een onderwijzeres. De benamingen voor een onderwijzeres die lesgeeft in een school die door nonnen georganiseerd is, worden niet behandeld.

Juffrouw en juffer

De standaardtalige benaming juffrouw (met uitspraakvarianten iefrouw en iefra) is gekend in het hele Vlaamse gebied, behalve in Frans-Vlaanderen. Volgens het WNT verwees men in de middeleeuwen met juffrouw naar ‘de jonge vrouw’, in tegenstelling met ‘de vrouw, de echtgenote van de heer’. Verwante vormen van juffrouw zijn jonkvrouw (‘vrouw van de jonker’) en de daarvan afgeleide vorm juffer. Juffrouw heeft veel betekenissen. Volgens Van Dale verwijst juffrouw in de eerste plaats naar een titel, met name de titel van een vrouw uit de betere stand. De betekenis van ‘schoolonderwijzeres’ staat in het WNT pas op de 14de plaats naast de betekenis ‘gouvernante’ (een particuliere onderwijzeres aan wie de opvoeding en het onderwijs van kinderen is toevertrouwd) en ‘kinderjuffrouw’ (ongehuwde vrouw, in een familie aangesteld om op de kinderen te passen, ze te verzorgen en te onderwijzen) (WNT sub juffrouw). Het verwante juffer (met uitspraakvariant iefer) komt sporadisch in Oost-Vlaanderen voor. Het Gents Woordenboek vermeldt juffro, een woord dat in de kindertaal gangbaar is.

School-, scholevrouw

De samenstelling school-, scholevrouw spreekt voor zich en treffen we op de kaart enkel in Frans-Vlaanderen aan.

Madam

Het vernederlandste madam is ontleend aan het Franse madame. Het woord is synoniem met mevrouw en betekent volgens Van Dale in de eerste plaats ‘aanspreektitel voor iedere gehuwde, en voor iedere onbekende oudere vrouw’. Net zoals meester en juffrouw verwijst madam in eerste instantie naar een titel. Ook hier is de titelnaam wat afgezwakt en werd het woord gebruikt om naar een onderwijzeres te verwijzen. Madam komt frequent voor in de Denderstreek en de streek van Dendermonde. Daarnaast vinden we het sporadisch in West-Vlaanderen en de rest van Oost-Vlaanderen.

Meestes en schoolmeestes

Meestes gaat terug op meestérs dat op zijn beurt een oudere vorm is van meesteres. Meesteres is afgeleid van meester. Meestes komt voor in het zuiden van de Denderstreek en in Lovendegem. De samenstelling schoolmeestes treffen we frequent aan in de Denderstreek, in Wetteren en in Sint-Maria-Lierde.

Slot

Uit het overzichtsartikel over de aflevering School en kinderspelen is al gebleken dat het streng gereglementeerde schoolgebeuren niet echt een gunstige omgeving is voor spontane dialectontwikkeling. De schooltaal bevat veel standaardtalig woordgoed en vertoont bijgevolg dikwijls weinig geografische variatie. De benamingen voor de onderwijzer en de onderwijzeres in de Vlaamse dialecten zijn daar ook een bewijs van. Uit de bespreking van die standaardtalige woorden is wel gebleken dat sommige benamingen een betekenisverenging of een betekenisverruiming hebben ondergaan. Ook al zijn de woorden geografisch weinig verspreid, de semantische evolutie van sommige benamingen kan interessante bevindingen opleveren.

WVD-Contact, 23ste jaargang, nr. 2, december 2009

Meer weten?
  • Lievevrouw-Coopman, L. (1950-1955) Gents Woordenboek.
  • Moeyaert, C. (2005) Woordenboek van het Frans-Vlaams, Leuven: Davidsfonds
  • VD = den Boon, T. & D. Geeraerts (2005) Van Dale groot woordenboek van de Nederlandse taal, 14e herz. uitg., Utrecht: Van Dale Lexicografie
  • WNT = Woordenboek der Nederlandse Taal (1863-1998) ’s Gravenhage / Leiden