Pannenkoek

Inleiding

Als er één lekkernij is die al sinds mensenheugenis in vrijwel elk gezin regelmatig op tafel komt, dan zijn het wel pannenkoeken. Zoet of zout, met confituur, suiker of honing, met appeltjes, spek of blaadjes van paardenbloemen erin, uit de pan, uit de oven, of vanop de Leuvense stoof, met of zonder eieren, met boekweitmeel of gewone bloem, met gist of zonder gist, dik of flinterdun, groot of klein, de mogelijkheden zijn vrijwel eindeloos… in Vlaanderen worden er heel wat (al dan niet plaatselijke) varianten gebakken van de ‘gewone’ pannenkoek, die gemaakt wordt met bloem, eieren, melk en suiker. Afhankelijk van welke ingrediënten voorhanden zijn en in welke verhouding, kan de samenstelling van de pannenkoek nogal verschillen: van de absolute basispannenkoek met alleen meel en water, tot een super-de-luxe pannenkoek met bloem, eieren, melk, suiker en appeltjes bijvoorbeeld.

We bespreken enkele benamingen voor de pannenkoek in de Vlaamse dialecten: we gaan in op de herkomst van de benamingen en staan ook stil bij de verschillende ingrediënten en manieren om pannenkoeken te bakken. De gegevens waarop deze bijdrage gebaseerd is, zijn afkomstig uit verschillende bronnen. De oudste bron is een ZND-lijst uit 1942, waarin de volgende vraag wordt gesteld: Hoe heet “een pannekoek”? Indien er verschillende soorten bestaan, geef dan de namen op van ieder met hun eigen beteekenis. Die vraag ontketende een kleine lawine van benamingen en recepten voor de meest uiteenlopende soorten pannenkoeken en zorgde voor genoeg stof voor een artikel over de pannenkoek in al zijn gedaanten en samenstellingen. Een tweede bron van informatie voor dit artikel is onze eigen WVD-lijst 133, waarin we gedetailleerder vragen naar de verschillende soorten pannenkoeken, dus niet alleen naar de gewone pannenkoek, maar ook naar een pannenkoek met reepjes spek erin, een pannenkoek met gehakte blaadjes van de paardenbloem erin, een pannenkoek met boekweitmeel, een pannenkoek die op de Leuvense stoof werd gebakken en een pannenkoek die op de vloer van de oven werd gebakken. Ten slotte hebben we ook gegevens gehaald uit twee licentiaatsverhandelingen over dialectbenamingen voor voeding: die van Nele Beerens over de Denderstreek en die van Filip Declerck over het West- en het Frans-Vlaams.

In wat volgt, bespreken we eerst de benamingen voor de gewone pannenkoek en daarna die voor de spekpannenkoek en de kruidenpannnenkoek.

De gewone pannenkoek

De gegevens uit de verschillende bronnen leverden voor de gewone pannenkoek deze mooi gevulde kaart op.

pannenkoek

Wanneer we de verspreiding van de dialectbenamingen bekijken, dan valt meteen op dat panne(n)koek bijna overal in het gebied voorkomt. In Frans-Vlaanderen werd twee keer de benaming paaltje opgetekend. In West-Vlaanderen, meer bepaald in het zuiden van de provincie, spreekt men ook wel van palul, in het zuidoosten van lul of kwante, en langs de grenzen met Oost-Vlaanderen en Zeeuws-Vlaanderen komen nog wat uitlopers voor van benamingen die vooral aan de andere kant van de grens gebruikt worden: platte(-)koek helemaal in het noorden, en hetekoek, koek, ovenkoek en ei-, eier(en)koek langs de grens met Oost-Vlaanderen. In Oost-Vlaanderen is de verscheidenheid qua benamingen iets groter: naast de reeds genoemde hetekoek, koek, ovenkoek en ei-, eier(en)koek komen meer naar het oosten ook nog flets(je), koeke(n)bak, meelkoek, bloemkoek, palak, palap, slemper, slemp en slijper voor. Hieronder gaan we dieper in op de herkomst van die woorden.

Benamingen met koek: ei-, eier(en)koek, hetekoek, koek, koeke(n)bak, meelkoek, bloemkoek, ovenkoek, panne(n)koek, platte(-)koek

Zoals hierboven al vermeld, komt het standaardtalige panne(n)koek in heel het gebied voor. In ongeveer heel Oost-Vlaanderen en het grootste deel van West-Vlaanderen bestaan daarnaast ook nog andere dialectbenamingen, maar in het midden van het Houtland is panne(n)koek de enige benaming. Het benoemingsmotief is hier duidelijk: een pannenkoek is een koek die in een pan gebakken wordt. Toch geven sommige informanten (uit Assebroek, Lovendegem, Kanegem en Zuidschote) aan dat ook pannenkoeken die op de (Leuvense) stoof gebakken werden panne(n)koek genoemd werden.

Alle andere benamingen met -koek komen vrijwel uitsluitend in Oost-Vlaanderen voor. Het simplex koek vinden we in bijna heel de provincie, behalve in het oosten van het Meetjesland en in het zuidwesten van Oost-Vlaanderen. Het gebruik van een enkelvoudig woord, en dus geen samenstelling, kan erop wijzen dat de pannenkoek de enige koek was die regelmatig gebakken werd, zodat het niet nodig was nog een bepaling aan de benaming toe te voegen.

Ook eikoek, eierkoek en eierenkoek komen in grote delen van de provincie voor, vooral in het oosten van Oost-Vlaanderen, en ook op drie plaatsen in West-Vlaanderen: Heist-aan-Zee, Oostkamp en Wingene. Deze benamingen zijn wat ambigu, het is namelijk niet altijd duidelijk welk gerecht er precies mee bedoeld wordt. Ei-, eier(en)koek wordt immers zowel gebruikt als benaming voor een pannenkoek met eieren in het deeg, als voor een omelet met een beetje meel erin, en zelfs voor een gewone omelet, dus zonder meel erin. Van Dale definieert eierkoek in de eerste plaats als “zachte koek gebakken van fijn deeg waarin eieren zijn gekneed”, wat dus begrepen kan worden als ‘pannenkoek’, en in de tweede plaats als “eierstruif, omelet”. Sommige informanten brengen wat verheldering door als commentaar de samenstelling van de eierkoek toe te voegen. Zo lezen we “met meer eieren” in Oostkamp, “gewone koek van eiers en meel” in Boekhoute, “bloem met ei in” in Sint-Niklaas, “met eieren” in Haasdonk, Lovendegem, Temse, Laarne, Smetlede, Erwetegem en Parike, “meel + eieren” in Moerzeke, “gewone pannekoeken” in Aalst en “koek met eiers en suiker + meel” in Zonnegem. In al deze plaatsen wordt met eierkoek of een variant ervan dus een pannenkoek bedoeld, gemaakt van deeg waarin eieren zijn verwerkt. Vroeger was het namelijk niet vanzelfsprekend dat er eieren in het pannenkoekendeeg geklutst konden worden. Wanneer tijdens de winter de kippen minder of niet productief waren, waren er soms geen eieren beschikbaar en werden er pannenkoeken gebakken met alleen maar melk en meel of bloem.

Andere informanten maken duidelijk dat zij zich bij een eierkoek eerder een omelet dan een pannenkoek voorstellen. Dat blijkt uit de commentaar van de informanten uit Lokeren, Waasmunster en Laarne (“alleen eieren”), en Temse en Borsbeke (“gebakken ei”). Bij de andere informanten, die geen extra informatie gaven, gaan we ervan uit dat ze wel degelijk een pannenkoek bedoelen wanneer ze het hebben over een ei- of eier(en)koek. Heel erg zeker mogen we daar echter niet van zijn, want wanneer we de gegevens voor het trefwoord ‘omelet’ bekijken (WVD 135, vraag 75 en ZND 34, vraag 75), dan blijkt dat in bijna alle plaatsen waar met de benaming eierkoek volgens de informanten een pannenkoek met eieren bedoeld wordt, diezelfde benaming ook gebruikt wordt voor de omelet, die dus enkel en alleen uit eieren bestaat. De benaming eierkoek zal dus waarschijnlijk voor een waaier aan baksels gebruikt zijn, variërend van pannenkoeken met eieren in het deeg over omeletten met bloem erin tot zuivere omeletten met alleen maar eieren. Duidelijke grenzen in het gebruik van de benaming vallen echter niet te trekken en echte gebieden kunnen we dus niet afbakenen.

Een andere benaming die op verschillende soorten pannenkoeken kan slaan, is hetekoek, die gebruikt wordt langs de Leie, in het zuidoosten van Oost-Vlaanderen en rond Gent. Sommige informanten gaven aan dat het in hun dialect gaat om pannenkoeken die op de buis van de stoof werden gebakken. Anderen gaven geen extra uitleg en daarom namen we aan dat het bij deze informanten om gewone pannenkoeken op de pan ging. Ook hier zijn geen duidelijke gebieden af te bakenen; de benaming hetekoek slaat in ongeveer hetzelfde gebied zowel op een pannenkoek uit de pan als op een pannenkoek op de Leuvense stoof: langs de Leie en in het zuidoosten van West-Vlaanderen en het zuidwesten van Oost-Vlaanderen. Waarschijnlijk bedoelt men in wel meer plaatsen in die streek ‘een pannenkoek op de kachel’ wanneer men het heeft over een hetekoek. In de streek rond Gent is hetekoek in ieder geval alleen de benaming voor de gewone pannenkoek (uit de pan). Lievevrouw-Coopman verklaart heetekoek immers gewoon door “pannekoek”. Ook het Zuid-Oostvlaandersch Idioticon geeft enkel deze verklaring. Het benoemingsmotief is ook hier vrij doorzichtig: de koek is zeer heet wanneer hij vers van de pan of de kachel komt.

Ten slotte zorgt ook de benaming ovenkoek voor wat verwarring. Verschillende informanten vermelden dat het bij hen gaat om een koek die samen met het brood werd gebakken in de oven, meestal met hetzelfde deeg als het brood. Het gaat hier dus eigenlijk niet om een echte pannenkoek. Ook de ovenkoeken die we nu nog kennen, lijken helemaal niet op pannenkoeken en smaken helemaal anders. De Bo wijst op het verschil tussen de twee in het lemma heetekoek: “niet te verwarren met ovenkoek”. De kans is dus heel groot dat het hier om twee verschillende koeken gaat. De informanten van de WVD-vragenlijst gaven dit trefwoord niet meer als antwoord op de vraag naar pannenkoek, wat er waarschijnlijk op wijst dat de ovenkoek in moderne ogen te veel verschilt van de pannenkoek om nog voor verwarring te zorgen, terwijl de informanten van de ZND-vragenlijst toch nog een verwantschap zagen tussen de twee begrippen.

Benamingen die dan weer duidelijk op een echte pannenkoek slaan, zijn meelkoek en bloemkoek, genoemd naar het belangrijkste bestanddeel van de pannenkoek: meel of bloem. Waarschijnlijk gaat het hier om pannenkoeken met alleen maar meel of bloem en water of melk, en dus zonder eieren. Pannenkoeken worden tegenwoordig meestal met bloem, of gezeefd meel, gemaakt, maar vroeger werden er, vaker dan nu, ook pannenkoeken gebakken van deeg waarin ongezeefd meel was verwerkt. Meelkoek komt voor in Stekene, Haasdonk en Zeveneken; bloemkoek werd opgegeven in Biervliet, Moerbeke-Waas en Welle.

Ten slotte komen er nog twee benamingen op de kaart voor die verwijzen naar kenmerken van de pannenkoek: koeke(n)bak en platte(-)koek. Koekenbak komt voor aan de oostelijke grens van ons onderzoeksgebied, in het Waasland en in de Denderstreek. Het woord bestaat ook in West-Vlaanderen, maar betekent daar volgens De Bo ‘het bakken van koeken’ en dus niet de pannenkoek zelf. Deze benaming verwijst duidelijk naar feit dat het gaat om een koek die gebakken moet worden.

Plattekoek of platte koek vinden we terug in het noorden van het gebied: platte koek in Dudzele en Sint-Margriete, plattekoek in Lissewege, Moerkerke en Terneuzen. Deze benaming verwijst uiteraard naar misschien wel de belangrijkste eigenschap van de pannenkoek: hij is plat.

Overige benamingen

Flets of fletsje is een oude benaming voor de pannenkoek, die we terugvinden in de Denderstreek en één keer in Zandvoorde, in West-Vlaanderen. In de Denderstreek wordt het woord uitgesproken als flesj of flasj. De informanten geven aan dat het gaat om een zeer dunne pannenkoek, meestal zonder gist. Ook het WNT verklaart flets of fletse als “dunne pannekoek, flensje” en De Bo geeft de verklaring “pannekoek zonder gist”. Hij geeft ook aan dat het woord meestal gebruikt wordt aan en binnen de Oost-Vlaamse grenzen. Mogelijk kende het woord in de 19de eeuw dus een ruimere verspreiding dan in 1942, toen de ZND-vragenlijst rondgestuurd werd. Ook het Gents Woordenboek van Lievevrouw-Coopman, verschenen in 1950, maakt nog melding van het woord, hoewel geen enkele informant uit Gent het opgaf. Tegenwoordig wordt de benaming bijna niet meer gebruikt. Geen enkele WVD-informant vulde het nog in, maar Nele Beerens tekende het wel nog op in Nieuwenhove tijdens een mondelinge opvraging voor haar licentiaatsverhandeling. Volgens het West-Vlaams etymologisch woordenboek is het woord flets(e) afkomstig van het klankexpressieve werkwoord fletsen, wat ‘slaan’ betekent, en is er dus een betekenisoverdracht geweest van ‘klap’ over ‘lap’ naar ‘slappe pannenkoek’. Een andere betekenis van flets die is voortgevloeid uit de grondbetekenis ‘slaan’ is ‘flauw, slap’. Dit is namelijk hoe iemand eruit ziet nadat hij een slag of klap heeft gekregen. Het is dus waarschijnlijk niet toevallig dat het gezicht van iemand die er bleek of flets uitziet in heel wat Vlaamse dialecten wordt vergeleken met een (al dan niet afgelikte) pannenkoek.

Kwante komt maar enkele keren voor, in een gebiedje in het uiterste zuidoosten van West-Vlaanderen. Het woord werd in drie plaatsen opgetekend, namelijk in Bellegem, Sint-Denijs en Kooigem. De Bo volstaat voor kwante met de verklaring “heetekoek, palulle” (daarover later meer), maar Loquela gaat uitvoeriger in op de oorsprong van het woord en geeft een mooie omschrijving van het bakproces:

Kwante bediedt pannekoeke (De Bo), dus gietkoeke, sturtekoeke: van vloeibaren, kwanselenden deeg gebakken. Kwanten bakken, is alsof men zei sturten bakken, geuten bakken, immers men giet een sturte of men sturt een geute, eenen kwansel, eene kwante beslagen of getemperd meel op het ijzer, en als die sturte of die geute omgekeerd en van weêrkanten gebakken is, dan is zij eene eigentlijke kwante.

Volgens Loquela heeft de kwante zijn naam dus te danken aan het vloeibare, kwanselende deeg. Ook in het WNT vinden we een verband met kwanselen, dat daar onder andere verklaard wordt als ‘door sterke beweging gemorst, gestort worden’. Kwante verwijst dus naar het gieten of storten van het deeg op de pan.

In de zuidelijke helft van West-Vlaanderen komt de benaming palul voor. De Bo geeft “pannekoek, heetekoek” als tweede betekenis bij palul, na “afhangende gescheurde lap, sluns, flarde, flenter” als eerste betekenis. Beide betekenissen van palul zijn terug te voeren op het werkwoord lullen, wat ‘slap zijn’ betekent volgens het West-Vlaams etymologisch woordenboek, en waaraan een expressief voorvoegsel pa- is toegevoegd. Dat voorvoegsel komt bijvoorbeeld ook voor in paleuteren, palodderen en paluffen. Naast palul komt in een kleiner gebied in het zuidoosten van West-Vlaanderen ook de vorm lul, uitgesproken als lulle, voor. Deze vorm heeft dezelfde oorsprong als palul, maar wordt dus gebruikt zonder het expressieve voorvoegsel. Debrabandere wijst er in zijn Kortrijks woordenboek nog op dat palulle in Kortrijk weliswaar niet gebruikt wordt om de pannenkoek te benoemen, maar dat het er wel voorkomt in de betekenis ‘bleek’ (van gezicht). Net zoals bij flets wordt een bleek uiterlijk of gezicht hier dus vergeleken met een pannenkoek. Die vergelijking is te begrijpen, aangezien een pannenkoek ook rond is en inderdaad meestal een lichtbeige kleur heeft.

In Oost-Vlaanderen, in de streek rond Ninove, vinden we dan weer palak en palap terug. Mogelijk zijn deze benamingen op dezelfde manier gevormd als het West-Vlaamse palul: door een expressief voorvoegsel pa- toe te voegen aan –lak of –lap, elementen die naar slapheid verwijzen. Ines Blomme oppert in haar artikel over koffie en gebak in Vlaams-Brabant echter dat pallap (zij schrijft het met een dubbele l) vermoedelijk een samenstelling is van pan en lap tot pannenlap, die later door assimilatie pallap geworden is. De pa- zou hier dus geen expressief voorvoegsel zijn, maar een overblijfsel van het element pan. We hebben echter nergens een bevestiging gevonden van de ene of van de andere theorie.

Een andere benaming voor de pannenkoek is slemper, dat we samen met nog heel wat varianten terugvinden in de streek van Dendermonde en in het Waasland. Naast slemper komen daar in de buurt of iets verderop ook nog slemmer, slemp, slenter, slidder en slijper voor. Slemp verklaart het Oost- en Zeeuws-Vlaams etymologisch woordenboek als “te weinig gebakken koek of wafel, slappe koek”. Het Waasch Idioticon geeft een gelijkaardige verklaring: “koek, wafel en al wat te weinig gebakken is”. Hoewel een pannenkoek meestal wel genoeg gebakken is, blijft hij toch nog slap, wat hier waarschijnlijk de verklaring is voor de naamgeving. Ook slenter en slidder verwijzen naar de slapheid van de pannenkoek. Slenter krijgt in het WNT onder andere de verklaring “afgescheurde lap, flard”, en slidder wordt er verklaard door “dunne, weinig krachtige spijs of drank”.

In Frans-Vlaanderen werd een pannenkoek twee keer paaltje genoemd: in Bambeke en in Houtkerke. Voor de etymologie van deze benaming zijn er verschillende mogelijkheden. Volgens het West-Vlaams Etymologisch Woordenboek van Debrabandere verwijst dat woord “naar de pannekoekpale, het paaltje waarmee de pannenkoeken omgedraaid werden” en zou het teruggaan op het Middelnederlandse pale, wat ‘ovenschop’ of ‘ovenpaal’ betekent. Een andere mogelijkheid lijkt ons dat de pannenkoek zo genoemd werd vanwege zijn vormgelijkenis met het uiteinde van een ovenpaal: namelijk (min of meer) rond en plat. Het Woordenboek van het Frans-Vlaams geeft bij het trefwoord paaltje echter een andere mogelijke verklaring: de benaming zou afkomstig zijn van het Picardische palot, wat ‘dikke pannenkoek’ betekent. Het WNT ten slotte verklaart de benaming dan weer door te verwijzen naar het Franse adjectief pâle, wat ‘bleek’ betekent, en dat hier dan zelfstandig gebruikt zou zijn. Opnieuw zien we hier dus een verband tussen de pannenkoek en een bleke of fletse gelaatskleur.

Benamingen die niet op de kaart staan

Er zijn ook nog enkele benamingen voor de pannenkoek die niet in voldoende plaatsen werden opgetekend om op de kaart terecht te komen, maar die zeker toch de moeite waard zijn om te bespreken. De eerste zijn palet en een variant daarvan, polet, die alleen maar door vier Poperingse informanten werden opgegeven en die dus niet ruim genoeg verspreid zijn. De etymologie van deze benamingen loopt grotendeels samen met die van het Frans-Vlaamse paaltje. Volgens het West-Vlaams etymologisch woordenboek zijn palette en polette diminutieven van pale, wat dus ‘ovenpaal’ betekent. Het WNT daarentegen vermeldt bij het lemma palet de betekenis ‘pannenkoek’, maar verwijst voor de verklaring, net zoals voor paal(tje), naar paal als adjectief.

Een benaming die twee maal in Sint-Niklaas werd opgetekend is pol. Het Waasch Idioticon verwijst voor de betekenis naar ovenpol en verklaart dat als: “kleine, platte, ronde, dunne koek, die gemaakt wordt van ’t overschot des deegs en van het afschrabsel uit den trog.” Hiermee wordt wellicht geen echte pannenkoek bedoeld, maar eerder een restje brooddeeg dat in de oven meegebakken werd, al dan niet als traktatie voor de kinderen. Een gelijkaardige omschrijving vonden we trouwens ook al bij de benaming ovenkoek. Toch lezen we in het WNT bij het lemma pol: “te Antwerpen: een kleine pannekoek”. Het is dus mogelijk dat het hier in Sint-Niklaas toch om een pannenkoek gaat, gezien de nabijheid van Antwerpen. Etymologisch is het woord verwant met bol, waarvan volgens het WNT de grondbetekenis ‘rond, gezwollen voorwerp’ is.

Andere soorten pannenkoeken

Zoals hierboven al werd vermeld, bestaat er nogal wat variatie wat de samenstelling van de Vlaamse pannenkoek betreft. Hieronder bespreken we achtereenvolgens nog kort de spekpannenkoek en de kruidenpannenkoek.

Spekpannenkoek

spekpannenkoekOp deze kaart zien we meteen dat in Oost-Vlaanderen, en dan vooral in de oostelijke helft ervan, meer tekentjes te vinden zijn dan in West-Vlaanderen. Daar werden dus meer spekpannenkoeken gebakken dan in het westen van het gebied. Naast de doorzichtige trefwoorden panne(n)koek mee/met spek op verschillende plaatsen in Oost-Vlaanderen, in Oostkerke en in Groede, spekkoek in de oostelijke helft van Oost-Vlaanderen en in Boekhoute, en spekpannekoek verspreid in Oost- en West-Vlaanderen, vinden we in het zuidoosten van Oost-Vlaanderen ook de benaming kassaart en de varianten kasser en kaster terug. Kassaart wordt door het WNT verklaard als “de naam van zeker gebak, t.w. eene soort van pannekoek of eierkoek met spek.” Volgens het WNT is de r van kassaart ingevoegd in het oorspronkelijke woord kassaat en moet de oorsprong daarvan gezocht worden in het Middellatijnse caseata, wat volgens een artikel van Van Keymeulen over Oost-Vlaamse woorden over voeding, slaat op een koek waarin kaas (Lat. caseus) werd verwerkt. De theorie van Kiliaan, namelijk dat de kassaart vernoemd zou zijn naar het sissen, of kassen, van iets dat in een pan gebraden wordt, wordt door het WNT afgewezen.

Kruidenpannenkoek

kruidenpannenkoek

Ook de kruidenpannenkoek wordt volgens de kaart vooral gegeten in een gebied in de oostelijke helft van Oost-Vlaanderen. Voor kruidenpannenkoeken worden meestal de versnipperde blaadjes van de paardenbloem of boerenwormkruid aan het deeg toegevoegd, waardoor de pannenkoek een specifieke smaak krijgt. Het verbaast dan ook niet dat we op de kaart benamingen terugvinden die naar die ingrediënten verwijzen. Fleuriskoek en salakoek, opgetekend in de streek rond Dendermonde, verwijzen naar de paardenbloem, die in die streek ook fleurisbloem of meerssala genoemd wordt. Reinvaartkoek, in Heusden, Bambrugge en Strijpen, verwijst dan weer naar het boerenwormkruid, dat in zuidelijk Oost-Vlaanderen reinvaart genoemd wordt. Groenkoek verwijst uiteraard naar de groene bestanddelen van de kruidenpannenkoek, en de overige benamingen, kruid-, kruide(n)koek, kruid-, kruidenpanne(n)koek en kruid(e)palul spreken voor zich.

Liesbet Triest en Evelien Van Renterghem

Meer weten?

Referentielijst

Beerens, N. (2002): Benamingen voor de voeding in de Denderstreek. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling. Universiteit Gent.
Blomme, I. (2005): ‘Koffie-flets in Vlaams-Brabant. Snoepje, roomhoorn, pannenkoek, slappe koffie en koffiedik in de dialecten van Vlaams-Brabant’ In: De Tier, V., R. Keulen en J. Swanenberg (red.): Het dialectenboek 8. Proeven van dialect. Een kijkje in de keuken van de Nederlandse dialecten. Groesbeek. pp. 271-289.
Cornelissen, P. en J.-B. Vervliet (1899): Idioticon van het Antwerpsch dialect. Gent.
De Bo, L.L. (1892): Westvlaamsch Idioticon. Gent.
Debrabandere, F. (1999): Kortrijks woordenboek. Brugge: Uitgeverij Van de Wiele.Debrabandere, F. (2002): West-Vlaams Etymologisch Woordenboek. De herkomst van de West-Vlaamse woorden. Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij L. J. Veen.
Debrabandere, F. (2005): Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams Etymologisch Woordenboek. De herkomst van de Oost- en Zeeuws-Vlaamse woorden. Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij L. J. Veen.
Debrabandere, F. (2007): Zeeuws Etymologisch Woordenboek. De herkomst van de Zeeuwse woorden. Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Atlas.
Declerck, F. (2001): Benamingen voor eten en drinken in het West- en het Frans-Vlaams. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling. Universiteit Gent.
De Tier, V. (2005): ‘Van jikkemienen, postekop en vosse soppen’ In: De Tier, V., R. Keulen en J. Swanenberg (red.): Het dialectenboek 8. Proeven van dialect. Een kijkje in de keuken van de Nederlandse dialecten. Groesbeek 2005. pp. 185-205.
Joos, A. (1900): Waasch idioticon. Gent.
Lievevrouw-Coopman, L. (1950-1955): Gents woordenboek. Gent.
Loquela = Taalkundig maandblad door Guido Gezelle uitgegeven van 1881 tot 1895, tot woordenboek omgewerkt door J. Craeynest, Amsterdam, 19463.
Teirlinck, I. (1908-1921): Zuid-Oostvlaandersch Idioticon. Gent.
Van Keymeulen, J. (2005): ‘Een handvol etymologieën voor Oost-Vlaamse woorden over voeding’ In: De Tier, V., R. Keulen en J. Swanenberg (red.): Het dialectenboek 8. Proeven van dialect. Een kijkje in de keuken van de Nederlandse dialecten. Groesbeek 2005. pp. 291-301.
Van Renterghem, E., V. De Tier en J. Van Keymeulen (2007): Variatie(s) op je bord! Dialect en jongerentaal voor eten en drinken. Gent: Variaties vzw.
VD = Boon, den, T. en Geeraerts D. (2005): Van Dale groot woordenboek van de Nederlandse taal, 14e herziene uitgave. Utrecht: Van Dale Lexicografie.
WNT = Vries, M., L.A. Te Winkel e.a. (1998): Woordenboek der Nederlandsche Taal. ’s-Gravenhage: Nijhoff.