Slappe koffie

Inleiding

Het tweede begrip dat we bespreken, is ‘slappe koffie’. Dat is koffie die weinig smaak, kleur en geur heeft, omdat er te veel water gebruikt is voor de hoeveelheid gemalen koffie, of omdat men hetzelfde koffiepoeder meerdere keren gebruikt. Koffie was vroeger een duur product en daarom werd in sommige gezinnen de hele dag dezelfde koffie gebruikt, waarop men telkens nieuw water goot. Naarmate de dag vorderde, werd de koffie steeds slapper en smakelozer.

Er bestaan in het Zuid-Nederlandse taalgebied heel wat kleurrijke dialectbenamingen en uitdrukkingen voor ‘slappe koffie’. Dat is niet verwonderlijk, aangezien dialectsprekers veel creatiever zijn in het bedenken van benamingen voor negatieve zaken dan voor positieve. In de aflevering Verstand en gevoel bijvoorbeeld telt het lemma dommerik tien pagina’s dialectwoorden, terwijl het lemma uitblinker niet eens één pagina lang is. Mensen praten nu eenmaal liever over slechte eigenschappen en hebben er gewoonlijk ook veel sterkere emoties bij. Zo ook bij ons kopje slappe koffie dus. Nadeel van die grote hoeveelheid dialectwoorden is dat het kaartbeeld minder mooi is. Bij ‘koffiedik’ konden we duidelijk afgebakende gebieden onderscheiden. Dit is bij ‘slappe koffie’ minder het geval, aangezien we hier meer dialectwoorden hebben, die door een kleinere groep mensen gebruikt worden. Opvallend is ook dat er op heel wat plaatsen meer dan één dialectwoord werd opgegeven.

De gegevens op de kaart zijn gebaseerd op twee vragenlijsten: lijst 157 ‘drank en tabak’ van het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten en de voedingsenquête van Variaties vzw.

kaart slappe

Slappe, dunne, flauwe en fletse koffie

Slappe koffie, dunne koffie, flauwe koffie en fletse koffie zijn vier woordgroepen waarin het substantief koffie omschreven wordt met een adjectief dat de slechte kwaliteit van de koffie aangeeft. Slappe koffie, de standaardtalige benaming voor het wansmakelijke goedje, komt verspreid op de kaart voor. Enkel in de westelijke helft van West-Vlaanderen en in Frans-Vlaanderen werd het woord (op één attestatie in Veurne na) niet opgetekend. Het meest voorkomende dialectwoord voor ‘slappe koffie’ is echter flauwe koffie. Dat woord werd in het hele Vlaamse gebied opgegeven, behalve in Zeeuws-Vlaanderen, maar dat komt mogelijk omdat we weinig gegevens hebben voor die provincie. Dunne koffie komt vooral voor in het Meetjesland en in de ruime omgeving van Gent. We vonden ook twee attestaties in West-Vlaanderen, nl. in Oostveld en in Tielt. Fletse koffie ten slotte werd even vaak opgegeven als dunne koffie en komt ook ongeveer in hetzelfde gebied voor. Naast het Meetjesland en de streek van Gent, vonden we ook enkele attestaties op de grens van West- en Oost-Vlaanderen (Wingene, Tielt en Beernem) en één attestatie in het Oost-Vlaamse Velzeke-Ruddershove.

Wanneer dun en slap vloeibare stoffen omschrijven, betekenen ze ‘weinig extractgehalte bevattend, waterachtig, zeer vloeibaar’ (WNT). Slappe koffie is dus koffie die te weinig koffie-extract bevat en die zeer waterachtig is. Ook flauw en flets zijn synoniemen. Ze betekenen allebei ‘weinig smaak bezittend’. Flauw wordt volgens het WNT vooral gebruikt in de betekenis ‘weinig gezouten’ en het gebruik van flets in de betekenis ‘flauw van smaak’ zou volgens dat werk verouderd zijn.

Fluit(e)koffie, fluitjeskoffie

Fluitkoffie, fluitekoffie en fluitjeskoffie werden enkel in West-Vlaanderen opgegeven. De benamingen komen verspreid over de provincie voor.

Hugo Ryckeboer schreef al een artikel over ‘fluitjesmelk en fluitjesbier’. Wat volgt, is daar grotendeels op gebaseerd.

Uit het artikel blijkt dat samenstellingen als fluitjesbier en fluitjeskoffie gevormd zijn naar analogie van fluitjesmelk, een benaming voor slappe, minderwaardige melk. De samenstelling met melk was dus de oorspronkelijke. In tegenstelling tot wat velen denken, heeft fluitjesmelk niets met ‘fluiten’ of met het muziekinstrument ‘fluit’ te maken. Om te begrijpen hoe deze slappe melk aan haar benaming kwam, moeten we weten hoe ze ontroomd werd. Dat gebeurde vroeger op de boerderij met de hand. De verse melk werd in teilen gegoten en na een tijd kwam daar een roomlaag op, die van de rest van de melk gescheiden werd. Men deed dat door de teil schuin te houden en de room eraf te duwen, ofwel door de onderste melk er langs een speciale tuit uit te gieten. De benaming voor die handeling was vlieten en de afgeroomde melk heette aldus gevloten melk.

Uit gevloten melk ontstond door het weglaten van het voorvoegsel ge- en van de eindletter n het woord vlotemelk, dat dan vervolgens evolueerde tot vleutemelk (vgl. woorden als zoon – zeun en boter – beuter). In het West-Vlaams wordt de v aan het begin van een woord gemakkelijk als f uitgesproken en dus sprak men dit vleutemelk uit als fleutemelk. Doordat de uitspraak van de West-Vlaamse uu (die correspondeert met de Nederlandse ui, vgl. huus – huis) zeer open is en dus als een eu klinkt, werd fleutemelk geïnterpreteerd als fluitemelk. Ryckeboer schrijft hierover: “Eenmaal zover was de volkse taalcreativiteit niet meer te stuiten. Fluitemelk werd daar algauw op een speelse manier fluitjesmelk, misschien omdat hoe dan ook het element ‘fluitje’ geassocieerd wordt met ‘iets minderwaardigs’”.

Verderop in zijn artikel stelt Ryckeboer dat de oorlogsomstandigheden waarschijnlijk hebben bijgedragen tot het ontstaan van de benaming fluitjesbier voor ‘slap bier’, “want toen moest men zowel ‘slappe melk’ als ‘slap bier’ drinken”. Wij wensen daar zelf graag de benaming fluitjeskoffie aan toe te voegen, want – zoals hierboven al gezegd is – was ook deze drank in de armoedige oorlogsjaren meestal maar slap van smaak.

Tot slot willen we nog iets zeggen over het verband tussen fluit(jes)- en flut- als eerste lid van samenstellingen. Flut is in het Nederlands een gebruikelijk determinans om aan te geven dat het genoemde slecht van kwaliteit is, bijvoorbeeld in woorden als flutavond, flutwijn, flutvent, flutfilm, enzovoort. Het woord kan trouwens ook op zichzelf bestaan; het betekent dan ‘prul, lor’, ‘slappe koffie of thee’ of ‘vent van niets’ (VD). De vraag is nu of de oorspronkelijke samenstelling fluit(e)melk, fluitjesmelk invloed heeft gehad op het ontstaan van al die woorden. Dat is zeker niet onwaarschijnlijk. Volgens Ryckeboer is fluitjesmelk begin 20ste eeuw vanuit Vlaanderen aan een opmars begonnen. Het woord duikt namelijk op in een aantal Brabantse idiotica van die tijd. De lokale uitspraak moet flut geweest zijn, m.a.w. in het Brabantse sprak men over flut(jes)melk, en bij uitbreiding wellicht over flut(jes)bier en -koffie. Ryckeboer blijft echter voorzichtig: “Moderne Nederlandse samenstellingen met flut- laten ons vermoeden dat deze samenstellingen misschien wel op een gelijkaardige manier te verklaren zijn. Nader onderzoek in de dialecten en de regiolecten van zuidelijk Nederlands (en elders?) zou daar uitsluitsel over moeten kunnen geven”.

Jodenzweet

Jodenzweet werd enkel in Oost-Vlaanderen opgegeven. De benaming komt vrij verspreid voor, behalve in het Waasland en het zuidwesten van de provincie, maar dat komt mogelijk doordat we voor die streken minder gegevens hebben.

Het WNT neemt jodenzweet op in de betekenis “slappe, flauwe, waterachtige drank; bijvoorbeeld slappe, ‘slechte’ koffie”. Het gebruik is beperkt tot Nederlandstalig België. Jodenzweet klinkt op het eerste gezicht wat vreemd. Wat kan ‘zweet van joden’ nu met slappe koffie te maken hebben? Jood betekent letterlijk ‘aanhanger van het jodendom’, maar deze benaming was vroeger ook zeer gebruikelijk als scheldnaam. We lezen in het WNT: “de Israëlieten staan, op grond van verschillende eigenaardigheden van uiterlijk, manieren, gewoonten en karakter (…) aan bespotting, smaad en verachting bloot; vandaar Jood als smaadnaam en (…) als een scheldwoord”. Jood wordt niet alleen als scheldnaam gebruikt, maar ook in samenstellingen, waarbij het determinans jood of joden aangeeft dat het genoemde van slechte kwaliteit is. Voorbeelden zijn jodengoed ‘slecht goed, slechte waren’, jodenlaken ‘slecht laken’, jodenpost ‘zeer dun en slecht postpapier’, enzovoort (WNT).

De keuze voor zweet als determinatum lijkt op het eerste gezicht gemakkelijk te verklaren. We hebben hier – net als bij pis, zeik en schotelwater – te maken met een pejoratief woord dat verwijst naar iets wat vloeibaar en bleek van kleur is. Toch is er meer aan de hand. De uitdrukking een kom zweet is volgens Van Dale volkstaal voor ‘een kop koffie’. We moeten het woord zweet in deze uitdrukking wellicht metonymisch interpreteren. Zoals reeds gezegd, was koffie vroeger een luxeproduct. Om zo’n kopje zweet te verdienen, moest men zich dus eerst in het zweet werken. Deze verklaring lijkt misschien wat vergezocht, maar dat is het niet, als je weet dat zweet ook metonymisch gebruikt wordt voor ‘opbrengst, vrucht van de arbeid’ (WNT).

Lump en lumpe Koffie

De benamingen lumpeen lumpe koffie zijn typisch voor de streek van Ieper – Poperinge.

We vinden de benaming lumpe zowel in De Bo als in Debrabandere. Volgens dat laatste werk gaat het om een variant van lomp in de betekenis ‘lor, vod’. Een tweede verklaring is dat we te maken hebben met een variant van limp (= ‘slet’), waarbij de i gerond wordt uitgesproken onder invloed van de cluster mp die volgt. Debrabandere vermeldt de tweede verklaring met een vraagteken, wat erop wijst dat hij meer geloof hecht aan de eerste. Ook ons lijkt de eerste uitleg het aannemelijkst. In het WNT lezen we bij lomp o.a.: ‘oneigenlijk voor prul, vod, in ’t algemeen’. Bovendien kent lomp ook een aantal specifieke toepassingen die vergelijkbaar zijn met ons ‘slappe koffie’. Zo is het bijvoorbeeld een term in de tabakscultuur om de kleine, halfrotte bladeren te benoemen die te klein zijn om gesneden te worden. Daarnaast kan het ook slaan op ‘een soort van geraffineerde suiker van mindere kwaliteit’ (WNT). Lomp is dus duidelijk een woord waarmee een minderwaardige vorm van een of ander (voedings)product kan worden beschreven. In lumpe koffie tot slot wordt lumpe als adjectief gebruikt.

Schotelsop, schotelwater, waterkoffie en watervlietse/watervlieten

Schotelsop en schotelwater komen verspreid in Oost-Vlaanderen voor. We vonden voor beide ook één attestatie in West-Vlaanderen, nl. in Brugge (schotelwater) en in Gits (schotelsop). Waterkoffie werd drie keer opgegeven in West-Vlaanderen (Damme, Veurne, Ardooie) en twee keer in Oost-Vlaanderen (Adegem en Assenede). Watervlietse en watervlieten komt enkel voor in het Meetjesland, wat niet verwonderlijk is, aangezien de naam verwijst naar een dorp uit die streek.

Schotelwater is een doorzichtige samenstelling met de betekenis ‘water waarin de schotels zijn gewassen’. De letterlijke betekenis van schotel is ‘schaal bestemd om spijzen in op te dienen’, maar het meervoud schotels is in Vlaanderen ook zeer gebruikelijk voor ‘afwas’ of ‘vaat’. Zo spreken wij niet van een vaatdoek, maar van een schoteldoek of schotelvod. We hebben hier dus te maken met een metaforische uitdrukking. De slappe koffie wordt vergeleken met water waarin de afwas is gedaan. Hiermee wordt niet alleen aangegeven dat die koffie waterachtig is, maar uit de woordkeuze blijkt ook een zekere minachting. Bij schotelsop klinkt de pejoratieve bijklank nog sterker door. Sop is minder neutraal dan water, want het betekent ‘troebel vocht’ (WNT). Waterkoffie daarentegen is dan weer neutraler: hier wordt er gewoon op gewezen dat de koffie waterachtig is.

Een mooi voorbeeld van taalcreativiteit, is Watervlietse of Watervlieten, een benaming die verwijst naar het Meetjeslandse dorp Watervliet. Dialectsprekers gebruiken wel vaker de naam van een dorp of stad wanneer ze over slappe koffie praten. Ze doen dat dan met de uitdrukking ‘Je kunt er … door zien’, bijvoorbeeld ‘Je kunt er Klemskerke door zien’. Daarmee geven ze aan dat de koffie zo dun is, dat je er een naburig dorp door kunt zien. Met Watervliet is er echter nog iets specialers aan de hand. De dorpsnaam is geadjectiveerd tot Watervlietse of watervlieten (vgl. voor de verbuiging andere stofnamen als gouden, zilveren, kartonnen). Veel heeft wellicht te maken met het voorkomen van het element water in de naam van het dorp. Of de inwoners van dit Meetjeslandse dorp ook werkelijk slappe koffie serveren, is ons niet bekend.

Prutsap

Prutsap is een benaming die enkel in Frans-Vlaanderen werd opgetekend. We zagen hierboven al dat prut in die streek ook gebruikt wordt voor ‘koffiedik’ en ‘cichorei’, twee begrippen die – net als slappe koffie – negatieve gevoelens oproepen. We mogen er waarschijnlijk van uitgaan dat de dialectsprekers met prutsap ‘koffie gemaakt van (of toch tenminste met) cichorei’ bedoelen. Dergelijke koffie was minderwaardig van smaak, net als onze ‘slappe koffie’ dus. De betekenis van het element sap versterkt onze overtuiging. Sap betekent namelijk in de eerste plaats ‘vocht dat zich in plantendelen bevindt of uit plantendelen verkregen is’, bijvoorbeeld in dranken als sinaasappelsap en appelsap. Ook cichorei is afkomstig van een plant, al wordt het goedje niet verkregen door de cichoreiplant uit te persen, maar door de wortels van de plant te branden en vervolgens te malen. Wanneer je het cichoreipoeder vervolgens met water mengt, krijg je wél sap. De smakeloze koffie die aldus verkregen wordt, krijgt dan de naam prutsap.

Woorden met pis en zeik

Overal in Oost- en West-Vlaanderen (uitgezonderd Veurne-Ambacht) vinden we benamingen met pis en zeik. Koffiepis en pis komen verspreid over die twee provincies voor. Enkel het simplex pis werd ook in Frans-Vlaanderen opgetekend. Kattepis komt voor in het zuiden van West-Vlaanderen, in het Waasland, in de Denderstreek en in Nederename.

Zeik vinden we in de Denderstreek en verspreid over de provincie West-Vlaanderen. De samenstelling koffiezeik komt slechts één keer voor, nl. in Middelburg bij Maldegem. Merriezeiken paardezeik werden (met uitzondering van het West-Vlaamse Klemskerke, waarvoor Magda paardezeik opgaf) enkel in Oost-Vlaanderen geattesteerd. Die benamingen zijn vooral populair in de Denderstreek en de streek van Dendermonde.

Het gebruik van de woorden pis en zeik om slappe koffie te omschrijven, is niet moeilijk te verklaren. Enerzijds is er de gelijkenis qua kleur en anderzijds speelt ook de vulgaire bijklank van de woorden pis en zeik wellicht een rol. Kattepis is zelfs opgenomen in Van Dale. Het krijgt er de omschrijving: ‘slechte, schrale drank’, een betekenis die dus ruimer is dan ons ‘slappe koffie’. Waarom Vlaamse dialectsprekers slappe koffie nu net met de urine van katten en paarden vergelijken, is moeilijk te achterhalen. Misschien heeft het gebruik van kattepis te maken met het feit dat de urine van katten berucht is om zijn stank en de keuze voor paardezeik en merriezeik met het feit dat men deze dieren vaak in de wei ziet urineren?  In Brabant kent men bijvoorbeeld de vergelijkbare benamingen stierenpis, stierzeik en pisse à la vache. Die laatste benaming is een volksetymologische interpretatie van het Franse lavasse voor ‘slappe koffie’. Toch is het zeker niet zo dat men slappe koffie enkel met de urine van katten en weidedieren vergelijkt. Onze eigen informanten gaven bijvoorbeeld ook keunepis, mezenpis, mierezeik en pis van de haanop, en in Brabant en Limburg heeft men het ook over muggepis, kloekepis (kloeke = ‘hen’) en merelenpis.

Doorgeut, doregeut en doreleek

De benamingen doorgeut, doregeut en doreleek (uitgesproken als deur(e)geut en deureleek) komen enkel in West-Vlaanderen voor. Doorgeut en doregeut vormen een mooi aansluitend gebied in de ruime omgeving van Kortrijk (Lendelede, Ingelmunster, Kuurne en Deerlijk). Doreleek komt westelijker voor, nl. in Beveren, Poelkapelle en Zillebeke.

Beide benamingen zijn terug te vinden in De Bo. Doorleek krijgt de algemene betekenis ‘vocht dat ergens doorgesijpeld is’ en betekent in het bijzonder ‘slechte koffie van de tweede of derde trek’. Doorgeut is enkel in de tweede, engere betekenis opgetekend. Zoals reeds in de inleiding gezegd, werd vroeger (vooral in tijden van armoede) in sommige gezinnen de gemalen koffie in de loop van de dag hergebruikt.

Doorgeut is afgeleid van het werkwoord doorgieten en betekent hier letterlijk ‘het doorgegotene’. Geut is tegenwoordig algemeen Belgisch Nederlands voor ‘scheut’, dit is een ‘kleine geschonken hoeveelheid van een vloeistof’, zoals in een scheut melk (VD). De Bo vermeldt ook de uitdrukking kaffie van de eerste goote, wat ongetwijfeld een smakelijker variant is dan ons doorgeut.Ongeveer hetzelfde naamgevingsmotief vinden we bij doorleek, een afleiding van het werkwoord doorleken, een variant van doorlekken. Beide werkwoorden zijn synoniem en betekenen o.a. ‘sijpelen, vloeien, neerdruppelen’ (WNT). Doorleek is dus letterlijk ‘het doorgesijpelde’. Het voorzetsel door heeft in deze samenstellingen een soort van frequentatieve betekenis: het geeft aan dat het niet om verse koffie gaat, maar om water dat voor een tweede of derde maal door hetzelfde koffiepoeder gegoten of gelekt is.

Wiep en zwiep

De benamingen wiep en zwiep zijn enkel in Oost-Vlaanderen opgetekend, meer bepaald in de zuidoostelijke helft van die provincie en in de stad Lokeren.

Volgens het WNT is zwiep een gewestelijke vorm van wiep die voorkomt in West-Vlaanderen en Zeeland. Deze vorm werd echter niet opgegeven door onze informanten uit die provincies. Ook de vorm zjiep en zjwiep zouden bestaan. Wiep is verwant met het adjectief weeps, dat ‘flauw, laf, smakeloos’ betekent, ‘gezegd van spijs, drank, smaak en geur’. M.a.w. weepse koffie is slappe, smakeloze koffie. Wiep zelf krijgt in het Waas Idioticon de verklaring ‘zeer flauwe koffie’. Volgens het WNT kan de benaming ook op andere slappe dranken of op dunne pap slaan. Debrabandere (OV) vermeldt tot slot de samenstelling kerewiep voor ‘karnemelk’.

Uitdrukkingen

Tot slot willen we ook nog iets zeggen over de vele kleurrijke en grappige uitdrukkingen waarmee dialectsprekers ‘slappe koffie’ omschrijven. De meeste uitdrukkingen geven aan dat de koffie zó flauw is, dat je erdoor kunt zien. Dat levert uitdrukkingen op als je kunt erdoor kijken, je ziet erdoor of je ziet er lossendoor. Een meer plastische variant is je kunt er de krant/gazet door lezen. Dikwijls wordt ook toegevoegd wat men door de koffie ziet. Voor zich sprekend zijn: je kunt de bodem zien, je ziet er de grond van je kom door en je ziet er de (piel) suiker in liggen. Soms ziet men door zijn kop slappe koffie ook heel andere zaken, zoals bijvoorbeeld de geit, Sint-Pietersstatie, de hemel, de kerk of heel het belfort. Ook personen verschijnen soms in of achter de koffiekop. Zo kregen we de opgaven je ziet er je peter in en je kunt er Daneel in zien zitten (= kardinaal Danneels?) en je ziet er een kindje in. Opvallend is dat vaak naar religieuze zaken verwezen wordt. Dat komt misschien omdat de koffie die kloosterlingen schenken de naam heeft van flauw te zijn. Zo werden bij de vraag naar ‘slappe koffie’ ook de benamingen nonnekoffie, nonnetjespis, heilige koffie en kloosterkoffie opgegeven. Nog een soort koffie met een slechte reputatie, is de koffie die in het leger geschonken wordt. Zo kregen we de opgaven je ziet er het front door en het is er lijk bij de troep.

De populairste zegswijzen voor ‘slappe koffie’ zijn die waarbij men door zijn kop koffie een dorp of stad ziet. Hierbij kunnen we een onderscheid maken tussen a) uitdrukkingen die verwijzen naar een naburig dorp en b) uitdrukkingen die verwijzen naar een verre stad. Voorbeelden van de eerste soort zijn je kunt Klemskerke erdoor zien (Gijverinkhove), je kunt er Geluwveld en Zandvoorde door zien (Beselare), je kunt er Lessin in zien (Geraardsbergen), koffie dat je Blankenberge door ziet (Veurne), je ziet er heel Kortrijk door (Kortrijk) en je ziet Ieper erdoor (Poperinge). Bijzonder is de uitdrukking het is van Kwatrecht-Melle-Merelbeke-Gent – je ziet het allemaal liggen (Wetteren), waarbij de haltes van de stoptrein tussen Wetteren en Gent worden opgesomd. Voorbeelden van de tweede categorie zijn je kunt er Gent en Brugge door zien (Bellegem), je kunt er Keulen door zien (Diksmuide) en je ziet er het stad van Gent in (Moorsel). Dé stad bij uitstek die -vooral in Veurne-Ambacht en de streek van Ieper-Poperinge – door de koffie te zien valt, is echter Parijs. Men spreekt wellicht van de Franse hoofdstad, omdat het een wereldstad is die sterk tot de verbeelding spreekt en die bovendien niet al te veraf ligt. Naast de uitdrukkingen je kunt er Parijs door zien en je kunt er Parijs in zien, werden ook je kunt er de Eiffeltoren door zien en Paris la nuit opgegeven.

Niet alleen de Franse hoofdstad zelf, maar ook één van haar beroemdste inwoners, Napoleon Bonaparte, duikt op in de uitdrukkingen voor ‘slappe koffie’. Zo lezen we: je ziet Napoleon en Jozefiene op de bodem liggen, je kunt er Napoleon in zien, je kunt er Napoleon in zien zwemmen, je kunt er Napoleon op zijn paard in zien, je ziet Napoleon doorrijden op zijn paard, enzovoort. De uitdrukkingen met Napoleon komen opvallend vaak voor in Gent. Lievevrouw-Coopman verklaart waar deze uitdrukkingen vandaan komen: “Men verkocht vroeger koffietasjes, met op den bodem het hoofd van Napoleon, keizer van Frankrijk, afgebeeld”.

Verscheidene uitdrukkingen verwijzen naar water. Grappig is hij kan mee met de eerste tram van Watervliet (zie ook de bespreking van Watervlietse/Watervlieten hierboven). Ook het is gelijk water, je kunt er je in spiegelen, koffie van de pomp en de molenaar versmoord verwijzen naar waterachtige koffie. Zijn molenaar versmoren is een uitdrukking die men gebruikt wanneer men te veel water toevoegt bij het bereiden van een deeg, bijvoorbeeld voor pannenkoeken.

Liesbet Triest en Evelien Van Renterghem

Meer weten?

Referentielijst

Beerens, N. (2002): Benamingen voor de voeding in de Denderstreek. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling. Universiteit Gent.
Blomme, I. (2005): ‘Koffie-flets in Vlaams-Brabant. Snoepje, roomhoorn, pannenkoek, slappe koffie en koffiedik in de dialecten van Vlaams-Brabant’ In: De Tier, V., R. Keulen en J. Swanenberg (red.): Het dialectenboek 8. Proeven van dialect. Een kijkje in de keuken van de Nederlandse dialecten. Groesbeek. pp. 271-289.
Cornelissen, P. en J.-B. Vervliet (1899): Idioticon van het Antwerpsch dialect. Gent.
De Bo, L.L. (1892): Westvlaamsch Idioticon. Gent.
Debrabandere, F. (1999): Kortrijks woordenboek. Brugge: Uitgeverij Van de Wiele.Debrabandere, F. (2002): West-Vlaams Etymologisch Woordenboek. De herkomst van de West-Vlaamse woorden. Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij L. J. Veen.
Debrabandere, F. (2005): Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams Etymologisch Woordenboek. De herkomst van de Oost- en Zeeuws-Vlaamse woorden. Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij L. J. Veen.
Debrabandere, F. (2007): Zeeuws Etymologisch Woordenboek. De herkomst van de Zeeuwse woorden. Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Atlas.
Declerck, F. (2001): Benamingen voor eten en drinken in het West- en het Frans-Vlaams. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling. Universiteit Gent.
De Tier, V. (2005): ‘Van jikkemienen, postekop en vosse soppen’ In: De Tier, V., R. Keulen en J. Swanenberg (red.): Het dialectenboek 8. Proeven van dialect. Een kijkje in de keuken van de Nederlandse dialecten. Groesbeek 2005. pp. 185-205.
Joos, A. (1900): Waasch idioticon. Gent.
Lievevrouw-Coopman, L. (1950-1955): Gents woordenboek. Gent.
Loquela = Taalkundig maandblad door Guido Gezelle uitgegeven van 1881 tot 1895, tot woordenboek omgewerkt door J. Craeynest, Amsterdam, 19463.
Teirlinck, I. (1908-1921): Zuid-Oostvlaandersch Idioticon. Gent.
Van Keymeulen, J. (2005): ‘Een handvol etymologieën voor Oost-Vlaamse woorden over voeding’ In: De Tier, V., R. Keulen en J. Swanenberg (red.): Het dialectenboek 8. Proeven van dialect. Een kijkje in de keuken van de Nederlandse dialecten. Groesbeek 2005. pp. 291-301.
Van Renterghem, E., V. De Tier en J. Van Keymeulen (2007): Variatie(s) op je bord! Dialect en jongerentaal voor eten en drinken. Gent: Variaties vzw.
VD = Boon, den, T. en Geeraerts D. (2005): Van Dale groot woordenboek van de Nederlandse taal, 14e herziene uitgave. Utrecht: Van Dale Lexicografie.
WNT = Vries, M., L.A. Te Winkel e.a. (1998): Woordenboek der Nederlandsche Taal. ’s-Gravenhage: Nijhoff.