Sociolinguïstiek

Sociolinguïstiek

Elke taal bevat variatie: mensen uit verschillende streken praten anders, maar ook zijn er taalverschillen tussen sociale klassen en praten we anders in verschillende situaties. De verschillende manieren waarop eenzelfde taal wordt gesproken (of geschreven) wordt samengevat met de term taalvariatie. Die variatie is altijd al waargenomen, maar pas sedert de jaren 60 van de vorige eeuw wordt ze systematisch bestudeerd in de sociolinguïstiek. Taalvariatie is namelijk gestructureerd, en kan gelinkt worden aan de sociale parameters van de taalgebruikers als leeftijd, sekse, sociale klasse enz. In de sociolinguïstiek kreeg men ook aandacht voor de functionele aspecten van taal en voor taalattitudes. Samengevat kunnen we zeggen dat de sociolinguïstiek de sociale betekenis van taalvariatie als onderwerp heeft. Typisch voor veel sociolinguïstisch onderzoek is kwantificatie en statistische analyse.

Voorbeelden van sociolinguïstische vragen:

Hoe staan Vlamingen tegenover het gebruik van standaardtaal en tussentaal?
Wie spreekt met de Franse R en wie spreekt met de tongpunt-r? Welke persoonlijke kenmerken spelen daarbij een rol?
Het gebruik van jij, gij en u: wanneer gebruiken we welke vorm en waarom?

Ontstaan

De sociolinguïstiek als discipline ontstond met het invloedrijke werk van de  Amerikaan William Labov (1966), The social stratification of English in New York City. Labov toonde aan dat taalvariatie gestructureerd kan worden aan de hand van ‘stijl’ en sociale parameters als leeftijd, sekse en sociale klasse. Hij bedacht ook originele methodes om gegevens te verzamelen. Om de uitspraak van de r te onderzoeken in New-York bedacht hij het volgende. Omdat veel New Yorkers zich enigszins schaamden om hun ‘slordige’ dialect, was het rechtstreeks bevragen van de uitspraak van de r voor Labov geen optie. De mensen zouden immers teveel ‘hun best doen’ en teveel op hun uitspraak letten. Labov bedacht daarom deze slimme truc. Hij ging naar drie warenhuizen met een verschillende status en vroeg op de gelijkvloerse verdieping de winkelbedienden telkens om een artikel waarvan hij wist dat het zich op de ‘fourth floor’ bevond. Op deze manier verzamelde hij talrijke antwoorden met spontane voorbeelden van de New Yorkse r-uitspraak. De invloed van Labov op de sociolinguïstiek – ook via zijn latere werk – kan niet overschat worden.

Enkele sociolinguïstische onderzoeksterreinen

De taalsituatie in Nederlandstalig België leent zich uitstekend tot allerlei soorten sociolinguïstisch onderzoek: het geografisch gedifferentieerde traditionele dialectlandschap wordt afgelost door een geografisch gedifferentieerd continuüm van dialect, regiolect, tussentaal en de Belgische variant van de Nederlandse standaardtaal. De aanwezigheid van de taalgrens en de Brusselse taalenclave en de bijbehorende taalstrijd leidt naar taalcontactonderzoek, taalplanningsonderzoek, taalattitude-onderzoek … De aanwezigheid van de immigranten en hun nakomelingen kan de stof leveren voor etnolinguïstisch onderzoek. In Frans-Vlaanderen kan men de laatste fase van een verdwijnende taal bestuderen.

Steden zijn op taalgebied heterogeen (grotere bevolking, heterogene herkomst ervan, geringere sociale controle) en lopen ook vooruit bij (taal)innovaties. De sociolinguïstiek heeft daarom altijd veel belangstelling gehad voor stadsdialecten (sociolinguïstiek als ‘stedelijke dialectologie’!). Veel onderzoek betreft het lexicon; als veranderlijkste taalcom­ponent treden innovaties daar het vlugst op; de woordenschat is ook het makke­lijkst op te vragen.

Er zijn verschillende soorten onderzoek met linguïstische, pedagogische, sociologische … inspira­tie. Types van onderzoek die gebruik maken van formele taalkenmerken worden soms sociodialectologisch genoemd.

  • Klassiek correlationeel sociolinguïstisch onderzoek: gaat over de correlatie tussen taalgebruik en de sociale parameters van taalgebruikers (bijv. welke dialectische taalkenmerken zijn resistent en welke niet, bij welke sociale groep?).
  • Taalsociologisch onderzoek: wie spreekt wat, wanneer, waar en waarom?
  • Status en de functie van taalvariëteiten: wat is status en functie van dialect, tussentaal en de Belgische variant van de standaardtaal in de taalgemeenschap in Vlaanderen. Welk stijlregister (formeel, informeel of iets daartussen) gebruiken sprekers in welke situaties.
  • Regiolectvorming: op welke manier vervlakken lokale dialecten tot grootschaliger regiolecten. Het vervlakken en naar elkaar toegroeien van dialecten noemt met koineizatie.
  • Tussentaalonderzoek: wat zijn de (geografisch gedifferentieerde) kenmerken van tussentaal en welke functie heeft tussentaal in de taalgemeenschap.
  • Sociaal-psychologisch taalonderzoek (taalattitudeonderzoek): welke attitudes (positieve, negatieve …) bestaan er tegenover bepaalde taalvariëteiten?
  • Taalpedagogisch onderzoek: welke effecten heeft de moedertaal van kinderen op leerprestaties. Wat zijn de oorzaken en gevolgen van taalachterstand op school bij kinderen uit sociaal zwakke milieus. De vraag naar de effecten van (gedeeltelijk) onderwijs in de eigen moedertaal (bv. Turks, Marokkaans) is vandaag bijvoorbeeld bijzonder actueel.
  • Standaardisatie-onderzoek: wat zijn de verschillen tussen de Nederlandse standaardtaal in Vlaanderen en Nederland; welke evoluties zijn er merkbaar. Is er convergentie of divergentie en op welk gebied?
  • Dialect als tweede-taalverwerving: op welke manier leren kinderen die in standaardtaal zijn opgevoed het plaatselijke dialect. Welke kenmerken van het traditionele dialect worden verworven, welke niet en waarom?
  • Accommodatieonderzoek: hoe passen sprekers (die elkaar al of niet kennen) hun taal aan elkaar aan.
  • Perceptueel onderzoek: hoe percipieert de taalgebruiker verschillende taalvariëteiten : wat is volgens hem dialect, standaardtaal, tussentaal …. De studie van de taalproductie verschuift hier naar die van de taalperceptie.
  • Taal en identiteit: hoe construeren groepen mensen hun identiteit via taal?
  • Historische sociolinguïstiek: Een relatief recente discipline is de historische sociolinguïstiek, die de relatie tussen taal en maatschappij onderzoekt voor het verleden.

 

Meer weten?

 

  • Bayley, R. en Lucas, C. (2007). Sociolinguistic variation: theories, methods, and applications. Cambridge: Cambridge university press.
  • Boves, T. en Gerritsen, M. (1995). Inleiding in de sociolinguïstiek. Utrecht: Spectrum.
  • Chambers, J.K. en Schilling, N. (red.) (2013). The handbook of Language Variation and Change, second edition. Malden/Oxford: Wiley-Blackwell.
  • Hinskens F. en J. Taeldeman (red.) (2013). Language and Space: Dutch. Berlijn: De Gruyter / Mouton.
  • Holmes, J. (2001). An introduction to sociolinguistics. Harlow: Longman.
  • Hoppenbrouwers, C. (1990). Het regiolect. Van dialect tot Algemeen Nederlands. Muiderberg.
  • Llamas, C. et al (2007). The Routledge companion to sociolinguistics. New York: Routledge.
  • Mesthrie, R. (2011). The Cambridge handbook of sociolinguistics. Cambridge: Cambridge university press
  • Meyerhoff, M. (2011). Introducing Sociolinguistics. London: Routledge.
  • Van Herk, G. (2012). What is Sociolinguistics? Chichester, U.K;  Malden MA: Wiley-Blackwell
  • Wardhaugh, R. (2006). An Introduction to Sociolinguistics. Oxford: Blackwell