Frans-Vlaams

Dialectgebied

 kaart_dialectgebieden_aangepastKaart van de zuidelijk-Nederlandse dialectgebieden, naar Taeldeman (2001). 

 

Het Nederlandse taalgebied was vroeger groter dan nu; de taalgrens is in het zuidwesten in de loop der tijden voortdurend naar het noorden opgeschoven. De aanwezigheid van het Nederlands blijkt onder andere uit de vele Germaanse plaatsnamen ten zuiden van de huidige taalgrens. Ze reiken zelfs tot aan de Loire. Het Frans-Vlaams is nu een uitzonderlijke Vlaamse dialectgroep in het uiterste zuidwesten van het Nederlandse taalgebied; hij wordt immers niet door de Nederlandse, maar door de Franse standaardtaal overkoepeld. Tot de tweede helft van de 17de eeuw behoorde het gebied tot de Spaanse Nederlanden – en werd er Nederlands gesproken. Daarna werd het gebied door Lodewijk XIV ingelijfd bij Frankrijk (1678, Vrede van Nijmegen). Het Frans werd er steeds dominanter, waardoor steeds minder Frans-Vlamingen het Vlaamse dialect vandaag nog machtig zijn. Doordat het dialect toch lang bleef voortbestaan zonder contact met het Standaardnederlands, vertoont het duidelijke sporen van isolement: de staatsgrens werd voor heel wat verschijnselen een taalgrens. Er bleven bijvoorbeeld heel wat Middelnederlandse, 16de-eeuwse en 17de-eeuwse taalkenmerken in bewaard, die elders onder invloed van nieuwere en/of uitheemse kenmerken zijn verdwenen.

opschuiven taalgrens Frans-VlaanderenHet opschuiven van de taalgrens in Frans-Vlaanderen, naar Gysseling 

 

Het Frans-Vlaams kan niet van het West-Vlaams gescheiden worden: beide dialectgroepen vloeien in elkaar over; Frans-Vlaams is in vele opzichten archaïsch West-Vlaams. De dialecten van de Belgische Westhoek hebben heel wat kenmerken met het Frans-Vlaams gemeen.

De toekomst van het Frans-Vlaams ziet er niet zo goed uit. Het contact met het Frans in Frans-Vlaanderen is altijd erg intens geweest; onderwijs was er sedert het einde van de 19de eeuw altijd in het Frans – ook in de lagere school. Tegenwoordig kunnen enkel nog bejaarden op het platteland het dialect goed spreken; ook het aantal mensen dat de taal nog kan begrijpen, neemt sterk af – de inspanningen van een aantal verenigingen ten spijt.

Enkele kenmerken van het Frans Vlaams

Klanken

Heel wat klankkenmerken van het Frans-Vlaams komen overeen met de eigenschappen van het West-Vlaams: wegval van de h-, behoud van de ie en uu in woorden als ies ‘ijs’ en uus ‘huis’, en van eeë, ooë, ieë en oeë in woorden als zeeë ‘zee’, grooët ‘groot’, zieëk ‘ziek’ en voeët ‘voet’. Net als in het West-Vlaams wordt koud en hout als koed en oet uitgesproken en zuur als zeur.

Het aantal Ingveoonse (= Noordzeegermaanse) kenmerken, zoals de i in pit ‘put’ en dinne (vgl. Engels pit en thin) of de u in butter ‘boter’ en dunder ‘donder’ (vgl. Engels butter en thunder) is in het archaïsche Frans-Vlaams erg hoog. Hoewel de Ingveoonse klanken op het Engels lijken, zijn ze niet het gevolg van Engelse invloed, maar zijn ze de oeroude getuigen van de aanwezigheid van Germaanse zeevolkeren (Saksen) die vanaf het einde van de 3de eeuw de beide kusten van de Noordzee hebben gekoloniseerd. De Noordzeegermaanse kenmerken nemen toe naar het westen, en nemen af naar het oosten. In het Frans-Vlaams zegt men nog brigge ‘brug’ en epe ‘heup’ (vgl. Engels bridge en hip), maar die vormen komen niet (meer?) voor in het West-Vlaams. De Ingveoonse klankovergang ege>ei, die ook in het AN voorkomt (zegde/zei; vgl. zeil met Duits Segel) is in het Frans-Vlaams algemener dan in het Standaardnederlands: vlegel klinkt er als vleil, en weg– als wei- in een woord als weismietn ‘wegsmijten’ (vgl. Engels away, Fries wei-).

Een Frans-Vlaams verschijnsel, dat ook wel in de Belgische Westhoek voorkomt, is de reductie van het voorvoegsel ge- in voltooide deelwoorden, als in emakt ‘gemaakt’ of esleepm ‘geslepen’. Dankzij Middelnederlandse teksten weten we dat in het westelijke Vlaams de ge- eerst als je- of ie- werd uitgesproken (bijv. iemakt ‘gemaakt’), en daarna is veranderd maar een doffe of heldere e; soms is het voorvoegsel zelfs weggevallen als in braan appels voor ‘gebraden appels’. Een gelijkaardige evolutie heeft zich ook in het Engels voorgedaan: het woord enough ‘genoeg’ (uitgesproken ienuf) is het enige relict van het vroegere taalstadium; overal elders is in het Engels het voorvoegsel weggevallen. Een klankverschijnsel dat enkel in het Frans-Vlaams algemeen voorkomt, is de uitspraak van de sch- als sj- (sjip ‘schip’); enkel daar kan die sj ook aan het einde van woorden voorkomen: visj ‘vis’, mensj ‘mens’.

sch in begin van woord

De sch- in het begin van een woord (bijv. schip), naar Devos M. e.a. (1979) Woordenboek van de Vlaamse Dialecten. Inleiding. 

Woordvorming

Typisch Frans-Vlaams is de veralgemening van het van oorsprong Franse achtervoegsel -ier voor mannelijke beroepsnamen en van het Middelnederlandse -eege voor vrouwelijke beroepsnamen. Zo spreek men van een groenselier of zelfs kolovier (< koolhof-ier) voor een groenteboer, en van een hoedemakeege ‘hoedenmaakster’ en een moeieege voor een bemoeizieke vrouw. Een koe die veel melk geeft, is e goe geeveege. Een aantal sterke werkwoorden hebben stamtijden die elders niet of maar zelden voorkomen: bijv. geevngaafegoovn; bluuvnbloofebloovn; gruupmgraap/groop/greepegroopm. Zwakke werkwoorden in AN zijn in het Frans-Vlaams soms sterk: vervn vorfevorvn; plantnplonteplontn; dansndonsedonsn. De werkwoorden zijn in het Frans-Vlaams ook om andere redenen opmerkelijk: het werkwoord zullen is onbekend; de toekomende tijd wordt altijd met gaan uitgedrukt. Ook het werkwoord worden komt niet voor: AN ‘Als je niet oplet, word je nog ziek.’ wordt in het Frans-Vlaams A je nie op en let, je ga nog zieëk kommen (vgl. het gebruik van Engels to become). Ook voor het passief is worden onbekend: AN ‘Hij werd gebeten door zijn hond’ wordt E wos ebeetn van zen oend.

Woordenschat

De Frans-Vlaamse dialectwoordenschat is vastgelegd in verschillende regionale en lokale woordenboeken. Een aantal daarvan is ondertussen gedigitaliseerd en als een groot online woordenboek raadpleegbaar in de woordenbank op deze website.

Net als de klanken zijn ook de Frans-Vlaamse woorden vaak erg archaïsch. Veel woorden komen met het West-Vlaams overeen, andere zijn restanten uit het Middelnderlands die enkel daar werden bewaard: een voorbeeld is fieken, ontstaan uit het Middelnederlandse vicken/ficken dat ‘steken’ of ‘prikken’ betekent. Het lag aan de basis van de Frans-Vlaamse benaming voor prikkeldraad: fiederdròòt. Enkele woorden zijn typisch Ingveoons: wied voor onkruid bijvoorbeeld (vgl. En. weed). In het Frans-Vlaams ontstonden ook enkele vernieuwingen die de staatsgrens nooit overschreden: een mooi voorbeeld is reenevlerke (‘regenvlerk’), een mooi Frans-Vlaams alternatief voor het Nederlandse paraplu.

Ook op de taalkaarten hieronder kan je duidelijk zien dat het Frans-Vlaams soms erg archaïsche (oude) woorden bewaart: de oude vorm padde(n)brood verdwijnt overal in Vlaanderen, behalve in Frans-Vlaanderen.

paddestoel oud

De paddestoel: oud materiaal, WVD-redactie, Universiteit Gent
paddestoel nieuw
 De paddestoel: nieuw materiaal, WVD-redactie, Universiteit Gent

 

Frans-Vlaamse woordenboeken

  • Woordenboek van de Vlaamse Dialecten, Universiteit Gent. (online zoeken)
  • Moeyaert, C. e.a. (2005). Woordenboek van het Frans-Vlaams. Dictionnaire du flamand de France. Davidsfonds: Leuven.
  • Fagoo, A., J. Sansen en P. Simon (1985). Dictionaire Flamand / Français; Français / Flamand. Dunkerque/Bourbourg, Westhoek-Editions. Les éditions des beffrois/Tegaere Toegaen.
  • Vlaamsch-Fransch woordenboek (2015).  Akademie voor Nuuze Vlaemsche Taele, Steihuus Cassel (Fr). (PDF)

 

Lees meer

Ryckeboer, H. (2004). Frans-Vlaams. (Taal in stad en land). Tielt: Lannoo. (PDF, 6,1 kB, 148p.)

Meer weten?

West-Vlaams   Zeeuws-Vlaams   Oost-Vlaams  Brabants  Limburgs Overgangszone tussen West-Vlaamsen Oost-Vlaams  Overgangszone tussen Oost-Vlaams en Brabants   Overgangszone tussen Brabants en Limburgs