Nationale variatie

Eén taal, drie natiolecten

Het Nederlands is een pluricentrische taal. Dat wil zeggen dat er verschillende gebieden/landen zijn waarin de taal gesproken wordt, met elk een eigen norm. Het Nederlands is de officiële taal van Vlaanderen, Nederland, Suriname en (naast andere talen) ook van de voormalige Nederlandse Antillen. In elk van die gebieden klinkt onze taal anders. Elk gebied heeft natuurlijk eigen dialecten, maar ook in de standaardtaal van die landen zal je (lichte) verschillen opmerken. Dat is helemaal niet erg: elk gebied heeft gewoon een eigen ‘norm’ voor wat de Nederlandse standaardtaal daar precies is.

We spreken dus niet over drie verschillende talen, maar wel over drie variëteiten van het Nederlands: Het Nederlands Nederlands (NN), het Belgisch Nederlands (BN) en het Surinaams Nederlands (SN). Die variëteiten, die verbonden zijn aan een land of natie, worden ook wel natiolecten genoemd. Het Nederlands is overigens niet de enige taal in die situatie, denk maar aan het Australisch Engels, Amerikaans Engels, Brits Engels enz.

In wat volgt, kun je terecht voor enkele verschillen tussen het Belgisch Nederlands en het Nederlands Nederlands. Meer informatie over het Surinaams Nederlands vind je bij ‘Nederlands in de wereld‘.

 

 Nederlands Nederlands vs. Belgisch Nederlands

Bomma heeft in de solden zwarte pens, salami en botten gekocht. Het was een ander paar mouwen om nog fruitsap, kipkap en fondant te vinden.” Die zin werd in het Vlaamse Radio 1 programma Hautekiet voorgelegd aan een testpanel Nederlanders, die er maar weinig van leken te begrijpen. De zin staat dan ook vol met typisch Belgisch-Nederlandse woorden, die in (grote delen van) Vlaanderen algemeen gangbaar zijn, maar over de grens nauwelijks gebruikt worden. Buiten een paar duizend woorden die niet in beide natiolecten voorkomen of op een andere manier worden gebruikt, bestaan er nog wel een aantal verschillen tussen het Nederlands dat in Vlaanderen wordt gesproken en het Nederlands dat in Nederland te horen is. De uitspraak valt daarbij het meeste op, maar ook aan de positie van het werkwoord in de zin of aan de manier van woordvorming, kun je taal uit beide regio’s herkennen. Zo zal een Vlaming veeleer zeggen dat hij die stommerik nog eens moet opbellen, terwijl een Nederlander die stommerd nog eens op moet bellen.

verschillen tussen BN en NN

 

Een nieuwe houding

Vandaag spreken we over het Nederlands als pluricentrische taal en de twee gelijkwaardige variëteiten van het Nederlands, maar dat is niet altijd zo geweest.

In de ontwikkeling van de Nederlandse standaardtaal zou men kunnen zeggen dat Vlaanderen historisch gezien een ‘achterstand’ opliep tegenover de noorderburen. Nadat de Nederlanden werden gescheiden in de 16de eeuw (geofficialiseerd door het Verdrag van Münster in 1648), nam Vlaanderen niet deel aan de standaardisering van het Nederlands, die in het Noorden in de 17de eeuw op basis van het Hollandse dialect van de stedelijke burgerij tot stand kwam.

In de hogere kringen in Vlaanderen werd het Frans de toonaangevende cultuurtaal gedurende de Oostenrijkse periode (1713-1795), een toestand die tijdens de Franse periode (1795-1814) uiteraard werd versterkt. Het Nederlands bleef in Vlaanderen weliswaar voortbestaan, maar wel in een zeer oude vorm; in elk geval werd de kwaliteit van de noordelijke standaardtaal niet bereikt – de inspanningen van enkele ‘spraekkonstenaars’ ten spijt. Tijdens het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1814-1830), toen de noordelijke en de zuidelijke Nederlanden weer verenigd werden, kwamen de Vlamingen echter weer in contact met de noordelijke taalnorm. Het is die taalnorm die na de Belgische onafhankelijkheid (1830) bij de taalstrijd van de Vlaamse Beweging als voorbeeld zou gaan dienen.

Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw, gingen in het Zuiden inderdaad steeds luidere stemmen op voor een officiële Nederlandse cultuurtaal, naast het Frans van de burgerlijke elite. Eén probleem evenwel: het Nederlands van dat moment was maar weinig meer dan een verzameling dialecten en een heel oubollig ‘Schoon Vlaams’ van onderwijzers. De Vlaamse middenklasse, die Frans niet kon, en dialect niet wou praten, koos als cultuurtaal voor het gestandaardiseerde Nederlands uit het Noorden – een taalvorm die met succes tegenover het Frans ingezet kon worden in de taalstrijd.

Door die historische ‘achterstand’ werd het taalbeleid in Vlaanderen lange tijd gepercipieerd en georganiseerd als een ‘inhaalbeweging’. Taalbeleidsmakers waren er vooral op gericht zoveel mogelijk Vlamingen ABN te leren en zoveel mogelijk de Noord-Nederlandse norm te imiteren. Dat deden ze op alle mogelijke manieren: via taalrubrieken in de krant (Taaltuintjes) en op tv (Hier spreekt men Nederlands), ABN-weken op school, enz. Alles wat afweek van die Noord-Nederlandse norm werd afgekeurd in de vorm van “zeg niet….maar zeg….”. Woorden, uitdrukkingen en constructies die in Vlaanderen algemeen gangbaar waren, maar niet in Nederland, werden dus niet als standaardtaal beschouwd.

Hoewel de taalijveraars al vanaf de 19de eeuw wijzen op het bestaan van ‘goed Nederlands’ van eigen Vlaamse bodem, wordt er pas vanaf de jaren 80 van de vorige eeuw geijverd voor een echte erkenning van het Belgisch Nederlands als evenwaardige taalnorm. Een en ander is het resultaat van de culturele emancipatie van de Vlamingen – ook op taalgebied. De variatie die er is (de woorden die we anders kiezen, de klemtonen die we anders leggen) wordt niet langer als ‘fout’ bestempeld, maar wel als een natuurlijk kenmerk van een nationale variant van onze taal, het Belgisch-Nederlands. Bovendien is het zo dat er niet alleen in Vlaanderen taalvormen bestaan die in Nederland zelden voorkomen, maar dat ook Nederlanders woorden en uitdrukkingen gebruiken die Vlamingen niet kennen. Er is geen behoefte meer om de ‘eigen’ woorden of constructies af te keuren, noch om onbekende woorden koste wat het kost over te nemen. Een variatievriendelijk taalbeleid is nu de norm.

Dat beleid dringt ook door in de woordenboeken. Het Prisma Handwoordenboek (2009) is het eerste verklarende woordenboek dat aanduidt of een woord (vooral) Belgisch Nederlands (BN) of Nederlands Nederlands (NN) is. Het digitale Algemeen Nederlands Woordenboek (ANW) heeft dat voorbeeld gevolgd.

 

 

Meer weten?
  • De Caluwe, J. (2000) Belgisch Nederlands en Nederlands Nederlands. In: Bundel wetenschappelijke nascholing
  • De Caluwe, J. (2001) Belgisch Nederlands versus Nederlands Nederlands. In: Het taallandschap in Vlaanderen 
  • Van der Wouden, T. (1998) Verboden op het werk te komen. Klein woordenboek van de Vlaamse taal- en andere eigenaardigheden 
  • <www.taaltelefoon.be>