Sporen van het Nederlands

Overal sporen

Koendoro, beskøit, bĕkariya en abrikós. Vreemde woorden uit respectievelijk het Japans, Noors, Singalees en Russisch, maar wie goed kijkt, herkent er toch iets Nederlands in. Japanse koendoro is gewoon koriander, een Noorse beskøit is een beschuit, een Singalese bĕkariya is bij ons een bakkerij en een Russische abrikós is – wat had je gedacht – een abrikoos.

Het Nederlands heeft het misschien nooit tot wereldtaal geschopt, de taal heeft toch op heel wat plaatsen en in heel wat talen haar sporen nagelaten. Hieronder sommen we 5 opmerkelijke gebieden op met sporen van het Nederlands: Nederlands in de StatesNederlands down underEen Nederlands eiland voor JapanZeeuwen in BraziliëScheepvaarttermen in Rusland.

1

 Nederlands in de States

Enkele van de bekendste steden en wijken in de Verenigde Staten dragen eigenlijk een Nederlandse naam: Brooklyn is Breukelen, Rhode Island is ’t Roode Eylandt, Wallstreet is de Walstraat en Coney Island het Conyne Eylandt. Hoe komt dat?

In 1609 voer de Engelse kapitein Henry Hudson met zijn schip de Halve Maen Noord-Amerika binnen. De rivier waarop hij dat deed kreeg meteen zijn naam en enkele jaren later claimden zijn Nederlandse opdrachtgevers het gebied dat ze  Nieuw-Nederland noemden. Het eiland Mannahatta, dat het centrum zou worden van de kolonie, kochten de Nederlanders in 1626 voor 60 gulden van de inheemse bevolking, zo werd per brief gemeld: “Hebben t’ Eylandt Manhattes van de wilde gekoght voor de waerde van 60 gulden, is groot 11.000 morgens”. Hun hoofdstad noemden de Nederlanders Nieuw-Amsterdam. Tot 1664 was de Amerikaanse Oostkust in Nederlandse handen en was het Nederlands er de officiële taal. Daarna namen de Engelsen het roer over en ruilden ze hun Suriname voor Nieuw-Nederland. De stad Nieuw-Amsterdam werd New York en de rest is geschiedenis… Nederlandse immigranten woonden, ook onder Engels bewind, vooral in New York en New Jersey en verspreidden daar hun taal en cultuur. De variëteit van het Nederlands die zich er ontwikkelde, werd ook Leeg Duits (= laag Duits) genoemd en werd waarschijnlijk nog (door steeds minder sprekers) tot in het begin van de 20ste eeuw gesproken. Vandaag is de taal uitgestorven.

Een tweede emigratiegolf van Nederlandstaligen vertrok vanuit Nederland en Vlaanderen halverwege de 19de eeuw. De protestantse groepen trokken vooral naar de Midwest, waar ze Nederlandse vestigingen optrokken zoals Holland en Zeeland in Michigan en Pella in Iowa. De Nederlandse taal werd er binnen de gemeenschappen doorgegeven als taal van de kerk en het onderwijs, maar een geleidelijke verengelsing was in de Engelstalige maatschappij niet tegen te houden. In de industriële steden in Grand Rapids in Michigan pasten de Nederlanders zich bijvoorbeeld bijzonder snel aan aan hun nieuwe thuis, waardoor in hun taal een soort van mix ontstond. De specifieke variëteit van het Nederlands die zij eind de 19de eeuw spraken werd spottend Yankee Dutch genoemd en combineerde een Nederlandse grammatica en uitspraak met Engelse woordenschat. Dat leverde uitdrukkingen op zoals ’t is een sjeem voor it’s a shame en het meent ’n lat voor it means a lot.

Nederlanders en Vlamingen wisten hun taal enkel generaties te bewaren in Amerika, maar tegen het einde van de 20ste eeuw was het Nederlands er zo goed als verdwenen, op een aantal gevallen na van enkele oude Amerikanen die nog een soort Amerikaans-Nederlands spreken. De erfenis van het Nederlands merk je, naast de plaatsnamen, ook  nog steeds in een paar hoogfrequente Amerikaans-Engelse woorden als boss, cookie, dollar en yankee: stuk voor stuk afkomstig van de Nederlandse woorden baas, koek, daalder en Jan Kees (hoewel over die laatste etymologie twijfel bestaat). Bovendien worden Vlamingen in de States nog altijd op de hoogte gehouden van het nieuws uit het thuisland door de Gazette van Detroit. De krant, die in 1914 werd opgericht voor de Vlaamse arbeiders in de Amerikaanse auto-industrie, wordt er nog steeds uitgegeven, maar dan tweetalig, met Engelstalige en Nederlandstalige artikels.

Luister in het geluidsloket  |  Naar boven

2

 Nederlands down under

In 2013 wijdde het  NOS-journaal een item aan de oproep van Australische rusthuizen, die Nederlands verplegend personeel wilden aanwerven. Ze wilden aan de andere kant van de wereld hun vele Nederlandstalige bewoners in hun eigen taal kunnen verzorgen. Maar hoe zijn die Nederlanders zo ver van huis terechtgekomen?

Hoewel de Nederlanders halverwege de 17de eeuw de eerste Europeanen waren die de Australische kusten verkenden, zijn ze nooit op de eilanden blijven hangen.  De ontdekkingsreiziger Abel Tasman gaf zijn naam aan Tasmanië en Nieuw-Zeeland is een duidelijke verwijzing naar de Nederlandse provincie Zeeland, maar verder hadden de Nederlanders geen interesse in de kolonisatie van het gebied.

Toch wonen er vandaag heel wat Nederlanders of nakomelingen van Nederlanders in Australië. Na de Tweede Wereldoorlog, in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw, emigreerden duizenden Nederlanders (en in mindere mate Vlamingen) naar Australië, op zoek naar een betere toekomst. Ze werden daarbij zowel door de Nederlandse als door de Australische overheid aangemoedigd. Die laatste wou alle immigranten het liefst zo snel mogelijk zien assimileren met de Australische maatschappij. Daar waren de Nederlanders bijzonder goed in: ze ruilden hun Nederlandse taal in voor de Engelse en vestigden zich over het hele land, niet in groepjes Nederlanders maar met en tussen andere Australiërs.

Door de snelle ‘language shift’ van de landverhuizers zijn er maar weinig sporen overgebleven van het Nederlands down under. Wel bestaan er een aantal Nederlandse kleuter- en basisscholen in Australië (met namen als De Kangoeroe) en worden er in verschillende centra cursussen Nederlands aangeboden. Nog een opvallend fenomeen bij ouderen: Nederlandse immigranten die al tientallen jaren Engels spreken, zouden wanneer ze ouder worden en wanneer er dementie optreedt, die Engelse taal vergeten en terugvallen op het Nederlands – vandaar de oproep door de rusthuizen.

Naar boven

3

 Een Nederlands eiland voor Japan

Een Japanse dokter die een supoito met moruhine toedient? Of een kokku die een dessert met safuran en kohi maakt? Jarenlang waren de Nederlanders de enige westerlingen met wie de Japanners contact hadden, en dat zie je nog steeds in hun taal.

De Liefde was in 1600 het eerste Nederlandse schip dat Japan bereikte. De Nederlanders troffen er onder andere Portugezen en Spanjaarden aan, die al druk handel dreven met het land en vanaf 1609 kreeg Nederland daar ook officieel de toestemming voor. De Japanse heersers waren echter niet opgezet met de bekeringsdrift van hun Europese handelspartners en vaardigden in 1639 de sakoku uit: de totale afsluiting van Japan voor vreemdelingen en voor de buitenwereld (met uitzondering van China). De protestantse Nederlanders, die enkel kwamen om handel te drijven en niet om hun geloof te verspreiden, kregen als enige westerse land een uitzondering op het beleid. Zo werd Nederland van 1639 tot 1853 het enige Europese land dat contact had met Japan.

De Nederlanders werden verplicht hun handelspost te verhuizen naar Dejima, een kunstmatig eiland in de baai van Nagasaki, enkel door een brug verbonden met het vasteland. Alleen daar waren een handvol Nederlandse handelaars welkom. Hoewel de Nederlanders niet meer vrij meer waren in hun contacten met Japanners, toonden Japanse geleerden wel veel interesse in de westerlingen. Via hen verdiepten de Japanners zich in de Westerse kennis van de geneeskunde, astronomie, krijgskunde enz. Die ‘Hollandse wetenschap’ werd Rangaku genoemd en werd uitgeoefend door Rangakusha of ‘Hollandologen’. Een team van Japanse tolken bekwaamde zich daarvoor in het lezen en vertalen van de Nederlandse geschriften en er verschenen boeken over de studie van het Nederlands zoals het eerste woordenboek Nederlands-Japans ‘Haruma wage’ in 1796.

De Nederlanders brachten niet alleen kennis maar ook nieuwe producten en voorwerpen mee naar het verre Oosten, waarvoor de Japanners woorden overnamen. Een aantal Japanse stofnamen hebben bijvoorbeeld een Nederlandse oorsprong: koruku kurk, garasu glas, gipusu gips,…Je ziet ook nog altijd welke voedingsmiddelen de Japanners leerden kennen via hun Nederlandse handelspartners: biru bier, kohi koffie, safuran saffraan,… Ook allerlei termen uit wetenschappelijke domeinen leenden ze uit het Nederlands: siroppu siroop, pinsetto pincet, moruhine morfine, konpasu kompas, karan kraan,…

De woorden werden in het Japans overgenomen als leenwoord, of letterlijk vertaald als ze te lang waren. Leenwoorden werden aangepast aan het Japans, wat bijvoorbeeld betekent dat dans dansu werd omdat Japanse woorden eindigen op een klinker of een –n, en gros werd gurosu met ingevoegde klinkers omdat in het Japans na een medeklinker nagenoeg altijd een klinker volgt. Samengestelde wetenschappelijke termen die vertaald werden in het Japans, zijn bijvoorbeeld sui-so voor waterstof, waarin het eerste deel ‘water’ en het tweede deel ‘stof’ betekent. Andere vertalingen zijn kaigun voor zeemacht, mocho voor blinde darm en biyoku voor neusvleugel. In haar lexicon van Nederlandse leenwoorden, telt taalkundige Nicoline Van der Sijs meer dan 400 Nederlandse leenwoorden in het Japans.

Naar boven

4

Zeeuwen in Brazilië

Compleet vergeten maar in de jaren zeventig door een Nederlands zendingspaar opnieuw ontdekt: een kolonie Zeeuwen in het binnenland van Espirito Santo, Brazilië. De Zeeuwse Brazilianen met achternamen als De Reu en Boone zijn nazaten van een grote groep landverhuizers van het midden van de 19de eeuw. Enkelen onder hen spreken nog  steeds een mondje Zeeuws. 

Tussen 1858-1862 emigreerden zo’n 700 Zeeuwen naar Espirito Santo, een gebied aan de oostkust van Brazilië. Het waren vooral arme en vaak ongeletterde landarbeiders uit Zeeuws-Vlaanderen, Schouwen-Duiveland en Zuid-Beveland die droomden van een beter bestaan in het exotische Brazilië. Niks bleek minder waar toen de landverhuizers aankwamen in hun nieuwe thuis Holandinha (Portugees voor: Klein-Holland). Het beloofde grondbezit bleek in bruikleen te worden gegeven door de overheid; de comfortabele woonst was niet meer dan een houten hut en de droge grond was er niet geschikt voor landbouw.

Het werd een bikkelhard bestaan voor de Nederlandse families, die geen geld hadden om terug te keren naar Nederland. Omdat ze zo weinig verdienden, zagen ze zich na verloop van tijd zelfs genoodzaakt hun grond in Holandinha te verlaten en naar gebieden te trekken waar de grond nog goedkoper was zoals Garrafão. In beide nederzettingen vind je nog steeds families met namen als Boone, Heule, Van Schaffel en Den Hollander. Enkele van die nazaten van de Zeeuwse pioniers spreken ook vandaag nog Zeeuws.

Gertjan Postma van het Nederlands Meertens Instituut trok in 2012 naar Garrafão en Holandinha en vond er nog 13 sprekers van het Zeeuws, veelal ouder dan 70. Bij dat ‘Zeeuws’ hoort echter een kanttekening: door taalcontact met het Portugees en met andere migrantengroepen, vooral Duitsers uit Pommeren, is de taal die de Nederlandse nakomelingen spreken wel een heel bijzondere variant van het Zeeuws. Andersom heeft het Nederlands voor zover bekend geen invloed op of leenwoorden in het Braziliaans-Portugees opgeleverd.

Monique Schoutsen en Arjen van Westen maakten een documentaire over het verhaal van de vergeten Zeeuwen in Brazilië. De trailer van ‘Braziliaanse Koorts’ kan je op hun website bekijken.

Luister in het geluidsloket  |  Naar boven

5

Scheepvaarttermen in Rusland

Matrós, klim in de máčta, wat is die rook? Brand op het achterštéven štúrman! Haal de brandspójt. Verwittig de káptén in zijn kajúta! Wie Nederlands spreekt, weet zich vrij goed te redden op een Russisch schip. Dat hebben we te danken aan tsaar Peter de Grote (1672-1725).

Tsaar Peter de Grote trad op het einde van de 17de eeuw aan in Rusland, vastbesloten om de natie te moderniseren. Hij richtte zich daarvoor op het westen en maakte  al op jonge leeftijd een studiereis door Europa. Onder de indruk van de Nederlandse handelsvloot en scheepsbouw, trok hij na die eerste reis incognito naar Nederland, toen nog de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. De poging van de tsaar om niet herkend te worden was zonder veel succes, maar de vorst kreeg wel waarvoor hij gekomen was: tijdens zijn verblijf op de Nederlandse scheepswerven gaf tsaar Peter zijn ogen de kost en leerde hij alles over scheepsbouw en andere ambachten. In 1698 werd het schip waaraan hij zelf had meegebouwd te water gelaten: de Pieter en Paul.

Terug in Rusland, zette Peter de Grote zijn kennis en contacten in om de Russische vloot uit te bouwen. Uit Nederland bracht hij een hele schare scheepsbouwers mee, die de Russen samen met het vak ook de Nederlandse namen voor de scheepsonderdelen aanleerden. Ook voor de bouw van Sint-Petersburg, zijn nieuwe hoofdstad, haalde de tsaar zijn inspiratie en zijn architecten uit de Republiek. Het gerucht gaat dat de Russische vorst zelfs overwoog om Nederlands als vreemde taal in Rusland in te voeren: ‘[Men moet] de scheepvaart met alles wat daarbij hoort leren […] en eveneens moet men voor zover mogelijk de Nederlandse taal leren.’ (Van der Sijs, N. (2010) Nederlandse woorden wereldwijd. Den Haag: Sdu Uitgevers, 111). Het zeereglement dat Peter liet maken door zijn Nederlandse zeeman Cornelis Cruys, verscheen tweetalig in het Nederlands-Russisch, ook in de vele latere herdrukken.

De enorme Nederlandse invloed bij de Russische marine, heeft ook in de Russische taal veel leenwoorden meegebracht. Veel van de gespecialiseerde scheeps- en navigatietermen  zijn zowel in het Russisch als in het Nederlands inmiddels al verdwenen, samen met de zeilschepen en oude technieken. Woorden die vandaag in het Russisch wel nog courant zijn, zijn bijvoorbeeld: achterštéven, brandspójt,  bócman, matrós, štúrman, kajúta, flágštok, máčta, kil. Ook voor andere zaken uit het dagelijkse leven hebben de Russen nog steeds op het Nederlands gebaseerde woorden: stóel, vál, appélsín, trap, artišók, abrikós, pérsik, matrás,… 

Naar boven

Meer weten?