De taalsituatie in Suriname
In 1975 werd Suriname een onafhankelijke republiek. Het land telt ongeveer 550.000 inwoners; de hoofdstad is Paramaribo. Het ligt aan de Atlantische oceaan ten noorden van Brazilië; ten oosten ligt Frans-Guyana, ten westen Guyana (een vroegere Britse kolonie). Vanaf december 1954 was het een autonoom rijksdeel van het Koninkrijk der Nederlanden en daarvoor een Nederlandse kolonie. De officiële taal in Suriname is vanouds het Nederlands, maar in realiteit is het Surinaamse taallandschap erg complex. De verschillende etnische groepen die er wonen, hebben elk hun eigen moedertaal die functioneert als groepstaal. Daarnaast is het Sranantongo of Surinaams, oorspronkelijk de moedertaal van de Surinaamse slaven en de met deze groep verwante creolen, voor alle Surinamers – hoewel niet officieel – de echte landstaal: het wordt door vrijwel iedereen in Suriname, ongeacht de etnische oorsprong, begrepen en gesproken – naast en ter aanvulling van het Nederlands, dat voor iedereen onderwijstaal is en voor velen ook één van de huistalen.
Traditioneel worden de verschillende talen in Suriname verdeeld in 4 taalgroepen:
- Indianentalen: vier Caraïeb-talen – Kalinya, Wayana, Trio en Warau – en de Arowak-taal Lokono. Dat zijn de talen van de oorspronkelijke bewoners van Suriname en komen ook elders in het Caribisch gebied voor.
- Creooltalen: : 5 op het Engels gebaseerde creooltalen (Sranantongo, Aukaans, Boni, Paramakaans en Kwinti) en 2 op het Engels/Portugees gebaseerde creooltalen (Saramaccaans en Mataway). Met uitzondering van het Sranantongo, dat als echte landstaal wordt beschouwd, zijn het allemaal etnische groepstalen. Het Sranan, dat vroeger ook Negerengels werd genoemd, is ontstaan uit het contact tussen de Afrikaanse slaven in de hoofdstad Paramaribo en op de vele plantages en hun Europese meesters. Het Sranan werd al vroeg de moedertaal van de in omvang toenemende groep creolen (afstammelingen van slaven) en heeft over heel Suriname de functie van lingua franca. De andere creooltalen zijn de moedertalen van de marrons (vroeger ook bosnegers genoemd). Zij zijn de nazaten van gevluchte slaven, de “historische” marrons, die in verschillende stammen hun eigen nederzettingen stichtten in het Surinaamse binnenland.
- Aziatische talen: Chinees (doorgaans Hakka-Chinees in Surinaamse variant), Surinaams Hindostaans (Sarnami) en Surinaams Javaans. Ook dat zijn etnische groepstalen van relatief grote bevolkingsgroepen en werden in Suriname geïntroduceerd bij de immigratie, in de negentiende en vroege twintigste eeuw, van Aziatische contractarbeiders (coolies/koelies) uit China, Brits-Indië (het huidige India) en Java (destijds deel van Nederlands-Indië).
- Europese talen: Het Nederlands is de officiële taal en is vooral te horen in de Surinaamse variant: het Surinaams Nederlands. De meeste Surinamers kennen bovendien goed Engels en de veel recentere aanwezigheid van een grote groep Brazilianen betekent dat ook het Portugees er een rol speelt.
In Suriname wonen dus creolen, marrons, Hindostanen, Javanen, Chinezen, inheemsen indianen, uitgeweken Nederlanders en mensen van gemengde of nog andere afkomst. Enkel het (Surinaams) Nederlands en het Sranantongo worden over de specifieke bevolkingsgroepen heen gesproken.
Het Nederlands, een levende taal
Het Nederlands is de enige officiële taal in Suriname. Dat betekent dat het de taal is van het onderwijs, het bestuur en het openbare leven. De meeste Surinamers beheersen het Nederlands; uit onderzoek van Carlin en Arends (2002) blijkt dat van de in 2000 ca. 435.000 Surinamers 200.000 mensen het Nederlands hadden als moedertaal en nog eens 200.000 Surinamers het Nederlands beheersten als tweede taal, naast een van de vele andere groepstalen. Het Nederlands is een vitale en alomtegenwoordige taal in Suriname. Dat is toch opmerkelijk voor een land dat zo ver af ligt van de andere Nederlandstalige landen.
De sterke positie van het Nederlands in Suriname is toe te schrijven aan de kolonisatiegeschiedenis van het land. In 1667 ruilde de Nederlandse WIC (de West-Indische Compagnie, een van de grootste handelsmaatschappijen in die tijd) het gebied van het huidige Suriname met de Engelsen voor de kolonie Nieuw-Amsterdam (nu New York). Toen de WIC definitief failliet ging, kwam Suriname even terug in Engelse handen, maar na de val van Napoleon werd het definitief een Nederlandse kolonie. In de slaventijd was het de slaven op de plantages gewoonlijk verboden Nederlands te spreken of te leren. Het Nederlands was dus wel aanwezig, maar nooit als de algemene taal van de hele bevolking. Pas na de afschaffing van de slavernij in 1863 gingen de Nederlanders over op een politiek van actieve, algemene vernederlandsing.
Die politiek werd sterk doorgevoerd. In 1876 werd met de algemene leerplicht het Nederlands als officiële schooltaal ingevoerd. De principiële beleidskeuze voor vernederlandsing had onvermijdelijk gevolgen voor de positie van het Sranan en de andere etnische groepstalen. Kinderen mochten op school enkel nog Nederlands spreken en ook in het godsdienstonderwijs werd het Nederlands doorgedreven. Er werd door de verdedigers van het Nederlands naar gestreefd om in Suriname – de 12de provincie werd wel eens gezegd – zoveel mogelijk het Nederlandse voorbeeld te volgen en dus werd het land volledig bestuurd en georganiseerd naar het Nederlandse model. De resultaten van die taalpolitiek lieten niet op zich wachten: al gauw werd het beheersen van het Nederlands in de Surinaamse maatschappij een belangrijke voorwaarde om hogerop te geraken en gerespecteerd te worden. Uiteraard heeft ook de diversiteit van de Surinaamse bevolking, en hun talen, om praktische redenen die vernederlandsing in de hand gewerkt. Het Nederlands kon daardoor functioneren als een bindmiddel over alle etnische bevolkingsgroepen heen.
Na de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 is het Nederlands de enige officiële taal gebleven in het land. Sinds 2004 is Suriname ook een geassocieerd lid van de Nederlandse Taalunie. De Surinaamse schrijfster Cynthia McLeod beschrijft de huidige taalsituatie als volgt: “Praktisch alle Surinaamse kinderen zijn op zijn minst tweetalig, maar heel vaak ook drietalig. Het Nederlands en het Sranan zijn talen die iedereen kent en die iedereen ook dagelijks gebruikt. De taalkeuze wordt door vele aspecten bepaald: situatie, spreker, aangesprokene, geslacht, leeftijd….Ongeacht de etnische achtergrond spreken kinderen tegen hun ouders bijna altijd Nederlands, al spreken de ouders soms met elkaar de groepstaal. Hindoestaanse, Javaanse en Chinese kinderen spreken met hun grootouders wel dikwijls groepstaal. In wat voor situatie men ook verkeert, iedereen weet dat het ’t beste is om de ander in het Nederlands aan te spreken en dat doet men praktisch altijd; al gaat men soms tijdens het gesprek over in een andere taal.” (McLeod C., 2006).
Surinaams Nederlands, een eigen variëteit
Het Nederlands dat in Suriname gesproken wordt, klinkt anders dan in België en Nederland. Het Surinaams Nederlands wordt dan ook beschouwd als een nationale variëteit van het Nederlands, net zoals het Belgisch Nederlands en het Nederlands Nederlands dat zijn. Geen aparte talen dus, maar wel ‘soorten’ Nederlands met een eigen norm (al heeft die norm nog geen officieel karakter).
Hoewel er door de Nederlandse overheid zwaar werd ingezet op de standaardtaal, mag het niet verwonderen dat er zich in Suriname een eigen variant van de taal heeft ontwikkeld. Het Nederlands komt er al sinds het prille begin voortdurend in contact met andere talen, vooral het Sranan, die zo hun stempel op het Nederlands drukken. Bovendien wordt de taal er al vele jaren massaal aangeleerd als tweede taal, aan sprekers van een andere moedertaal, wat ook zijn sporen nalaat. Natuurlijk werkt de afgelegen positie van het land (t.o.v. Nederland) de vorming van een eigen variëteit ook in de hand.
Ondanks al die factoren is het Nederlands in Suriname nooit radicaal gaan afwijken van het Nederlands in Nederland. De Europese variëteit heeft via de Surinaamse elite, Nederlandse leerkrachten in Suriname en Nederlanders op prominente posities in de maatschappij steeds een sterke invloed gehad op de taal in Suriname. Sinds de onafhankelijkheid in 1975, is die invloed wel afgenomen en is er meer ruimte voor ‘afwijkingen’ van de Nederlandse norm.
Enkele kenmerken van het Surinaams Nederlands:
Hieronder worden enkele kenmerken van het Surinaams Nederlands opgesomd. De lijst is geenszins volledig. Een uitgebreider overzicht vind je in de literatuur bij dit thema en op de website van Dutch ++.
Grammatica
- Die als lidwoord voor substantieven: Zet die melk op de tafel
- Gaan i.p.v. zullen om naar de toekomst te verwijzen: Ze gaan je altijd afkraken
- Verwisselen van het grammaticaal geslacht van substantieven: het rijst, de accent
- Weglating van wederkerige voornaamwoorden: hij bemoeide met zijn kind, hij verbeeldt dat hij dat kan
- Markering van een vraagzin door no achteraan i.p.v. door intonatie of met willen: ga dat eens pakken no (‘wil je dat eens nemen?’)
- De combinaties dat ding en die mannen worden ingezet als voornaamwoorden met respectievelijk de betekenissen dat en ze/zij
Uitspraak
- Een geronde, bilabiale uitspraak van de w (met allebei de lippen)
- Een zachtere g dan in Nederland, maar harder dan in Vlaanderen
- Een erg rollende r, vooraan in de mond uitgesproken
- Verstemlozing v en z. Dat betekent dat die klanken worden uitgesproken als de f en de s. (fogels)
- Deletie van eind-t in clusters (stopcontak)
- Lange klinkers worden op het einde van een lettergreep korter uitgesproken. In Nederland worden die lang uitgesproken, in België ook kort (mama)
- Andere intonatie: maakt het moeilijk voor Vlamingen of Nederlanders om een vraagzin te herkennen
Woordenschat
- Een eigen lexicon: eigen woordvormingen (zwageres =’schoonzuster’) en veel leenwoorden, bijvoorbeeld uit het Sranan (aka=’roofvogel’)
- Nederlandse woorden die een andere betekenis hebben: duim=’grote teen’, spier=’maïskolf’
- Vaak gebruiken Surinamers het woordje toch om een bevestigende zin af te sluiten. Die klink dan als een vraag, maar is dat niet.
- Nederlandse woorden die verouderd zijn in Nederland (maar daarom niet altijd in België) : valies (‘koffer’), toespijs (‘broodbeleg’)
Meer weten?
- Boumann. K. (2014). Het Nederlands overzee. Vier eeuwen in vogelvlucht: van de Wilde Kust en de Kraalzee naar Suriname en Curaçao. Voorgeschiedenis, stand van zaken en vooruitzichten. Gastcollege UGent, najaar 2014.
- Brandon R. (2006). Suriname in de Nederlandse Taalunie. Een beleidsanalyse en een onderzoek naar opvattingen van Surinamers over de toetreding van Suriname tot de Nederlandse Taalunie. Doctoraal Proefschrift, Universiteit van Tilburg.
- Carlin, E. B. & J. Arends (ed.) (2002). Atlas of the languages of Suriname. Leiden: KITLV Press.
- De Kleine C. (2014). Dutch in Suriname. In: Hinskens F. en J. Taeldeman (red.), Language and Space: Dutch. Berlijn: De Gruyter / Mouton, 841-858.
- Dutch ++ (2014). Nederland in Suriname.
- Eersel, H. (2002). Taal en mensen in de Surinaamse samenleving. Verzamelde artikelen over taal, geschiedenis en identiteit 1985-2001. Paramaribo: Stichting Wetenschappelijke Informatie.
- McLeod C. (2006). Nederlands als bindmiddel, In Nederlands buitengaats; een taalreünie. Symposium van de Stichting Koninklijk Paleis Amsterdam.
- Neon Nederlands online (2008). Het Nederlands in de wereld: Suriname.
- Van der Sijs N. (2009). Het verhaal van het Nederlands.Een geschiedenis van twaalf eeuwen. Amsterdam: Bert Bakker
- Van der Sijs N. (2014). Laat-me-er-dit-van-zeggen.Grammaticale bijzonderheden van het Surinaams Nederlands, In: Onze Taal, 11.