Dialect, standaardtaal en tussentaal

Dialect

Dialecten zijn lokale vormen van het Nederlands. Ze hebben een heleboel plaatsgebonden kenmerken (woordenschat, uitspraak, zinsbouw,…) en zijn dus niet algemeen bruikbaar, want net door die kenmerken worden ze enkele dorpen verder vaak al niet meer begrepen.

Dialecten zijn bruikbaar in erg informele en persoonlijke situaties: thuis, bij familie, onder vrienden enz. Dialect is enkel geschikt voor communicatie met personen uit de directe omgeving, want enkel daar zal men het dialect goed begrijpen. Vroeger werden de meeste Vlamingen opgevoed in het plaatselijke dialect en was dat ook hun thuistaal of ‘dagelijkse taal’. Sinds de jaren 60 echter gebeurt dat veel minder en spreken we van dialectverlies. Steeds minder Vlamingen spreken vandaag nog een authentiek dialect.

 

Standaardtaal

Standaardtaal is de benaming voor wat ook wel AN (Algemeen Nederlands) of ABN (Algemeen Beschaafd Nederlands) wordt/werd genoemd. Het is de taal die algemeen bruikbaar is en die iedereen begrijpt, over de regio’s en provincies heen . Het is ook de taal die wordt gecodificeerd (vastgelegd en beschreven) in woordenboeken, in grammatica’s en stijlgidsen. Standaardtaal is de taal die als norm geldt voor correct taalgebruik.

In theorie wordt standaardtaal gebruikt in officiële, zakelijk en formele situaties: een sollicitant op een sollicitatiegesprek, een leraar die voor de klas staat, een zakenman die een businessplan presenteert, een eerste contact met een onbekende,… In de praktijk echter dringen ook meer informelere variëteiten (tussentaal) steeds meer door in die gebruikssferen. Wel blijft de regel: hoe formeler de situatie en hoe groter de sociale afstand tussen de sprekers, hoe meer de taal zal klinken als standaardtaal. Wil je er zeker van zijn zuivere standaardtaal te horen? Nieuwslezers die hun berichten voorlezen, blijven hét schoolvoorbeeld van correcte standaardtaal (wat natuurlijk te maken heeft met het feit dat ze geschreven taal voorlezen en niet spontaan spreken).

In zijn geschreven variant is de standaardtaal wel nog alomtegenwoordig. We gebruiken standaardtaal in zakelijke teksten of brieven, in kranten- of tijdschriftenartikels, boeken en andere publicaties voor het grote publiek. Toch is het niet onmogelijk dat je ook in de geschreven media op vormen van tussentaal stuit (bv. om iemands woorden letterlijk weer te geven).

Ook in de standaardtaal is er variatie mogelijk. Die kan stilistisch zijn; bepaalde woorden (echter, noch,…) zijn gebruikelijker in de schrijftaal dan in de spreektaal, of die kan regionaal, of in dit geval beter nationaal zijn. Sommige woorden en constructies (pinpas, dubbel en dwars) zijn enkel algemeen in Nederland, terwijl andere (bankkaart, dubbel en dik) enkel in Vlaanderen bekend zijn. Deze nationale variatie wordt aangeduid met de termen Nederlands Nederlands (NN) en Belgisch Nederlands (BN), de benamingen voor de twee belangrijkste natiolecten van het Nederlands. Een derde natiolect is Surinaams Nederlands (SN).

 

Tussentaal

Tussentaal is de benaming voor de algemene, informele omgangstaal in Vlaanderen. De taal is minder algemeen dan de standaardtaal, want ze is niet geschikt voor elke situatie. Toch wordt de variëteit in steeds meer situaties gebruikt. Tussentaal is niet vrij van regionale klanken, maar is wel bovenregionaal. Dat wil zeggen dat, anders dan bij dialecten en regiolecten, tussentaalsprekers uit verschillende regio’s in Vlaanderen elkaar – mits enige moeite te doen –  vrij goed kunnen begrijpen. Tussentaal wordt niet officieel gecodificeerd en beschreven in naslagwerken, maar in Vlaanderen wordt er wel veel onderzoek gedaan naar deze informele variëteit.

Tussentaal is zowel de nette taal van wie standaardtaal probeert te spreken, maar daar niet helemaal in slaagt, als de ‘losse’, ongedwongen taal van wie de standaardtaal wel beheerst, maar er bewust voor kiest die niet te gebruiken in informele situaties, onder vrienden of collega’s, in een spelprogramma op tv, bij de dokter… Zodra de situatie informeler of persoonlijker wordt, voelen mensen de standaardtaal vaak als te stijf aan en schakelen ze over op tussentaal. Daarbinnen kunnen ze, afhankelijk van de situatie en de gesprekspartner(s), nog kiezen voor ‘zware tussentaal’, ‘lichte tussentaal’ en alles daartussen.

In Vlaanderen wordt tussentaal in heel veel situaties gebruikt. Dat is niet verwonderlijk. Heel wat jongeren krijgen deze omgangstaal met de paplepel binnen. De meeste Vlaamse ouders voeden hun kinderen niet langer op in het dialect, maar omdat ze zelf vaak ook geen ervaren standaardtaalsprekers zijn (of omdat die taal te formeel is voor de thuissituatie), wordt tussentaal al gauw de thuistaal in veel Vlaamse gezinnen. Daarnaast hebben ook de groeiende mobiliteit en de nieuwe mogelijkheden tot langeafstandscommunicatie (e-mail, de gsm, social media,…) de opmars van tussentaal in de hand gewerkt. Meer mobiliteit en langeafstandscommunicatie betekenen immers meer bovenregionale informele contacten, waarvoor het dialect als communicatiemiddel wegens de beperkte verstaanbaarheid ervan uitgesloten is. Standaardtaal is hier ook geen oplossing, want die is voor veel Vlamingen dan weer te zakelijk en te afstandelijk. De behoefte aan een bovenregionale (dus algemeen verstaanbare) maar toch informele (dus niet ‘stijve’) taal, wordt vandaag ingevuld door de tussentaal.

Ook in de media, waar het AN vroeger dé standaard was, is tussentaal vandaag geen uitzondering meer. Enerzijds wil men ‘gewone’ mensen in soaps, series en reality-programma’s op radio en televisie weergeven zoals ze zijn, waarbij hun taalgebruik een belangrijk aspect is van hun identiteit. De openbare omroep verwoordt het als volgt in zijn taalcharter:

“Ook de omroep moet in zijn taalgebruik rekening houden met de taalrealiteit. Het publiek verwacht in een bepaalde situatie – en dus ook in een bepaald programma – een bepaalde soort taal. Wie daarvan afwijkt, veroorzaakt ergernis. […] Als er personages uit een bepaald milieu opgevoerd worden, mogen ze klinken zoals die mensen spreken. Het komt de geloofwaardigheid van de personages alleen maar ten goede.” (Ruud Hendrickx, Taalcharter VRT, 1998)

Anderzijds doen ook mensen waarvan we normaal standaardtaal verwachten, zoals bijvoorbeeld politici, in de media bewust een beroep op het tussentalige register om ‘gewoner’ en minder stijf over te komen.

 

Meer weten?
  • Absilis, K. e.a. (2012). De manke usurpator: over verkavelingsvlaams. Gent: Academia Press.
  • De Caluwe, J. (2001) Belgisch Nederlands versus Nederlands Nederlands. In: Het taallandschap in Vlaanderen.
  • De Caluwe, J. (2006) Tussentaal als natuurlijke omgangstaal in Vlaanderen. In: Studia Germanica Gandensia
  • De Caluwe, J. e.a. (2013). Tussentaal: over de talige ruimte tussen dialect en standaardtaal in Vlaanderen. Gent: Academia Press.
  • Hendrickx, R.(1998) Taalcharter VRT 
  • Lybaert, C. (2014) Het gesproken Nederlands in Vlaanderen. Percepties en attitudes van een spraakmakende generatie. Doctoraal Proefschrift, Universiteit Gent.
  • Taaltelefoon Vlaanderen (2013). Standaardtaal, tussentaal en dialect.