Soorten variatieonderzoek

Invalshoeken bij variatieonderzoek

In het onderzoek naar taalvariatie kunnen vier invalshoeken onderscheiden worden die, afhankelijk van hoe ze worden gecombineerd, uiteindelijk leiden tot acht soorten variatieonderzoek.

Invalshoeken

Formeel/functioneel onderzoek

De taalwetenschap onderzoekt enerzijds de formele aspecten van de taal(variëteit) zelf (bijv. hoe zit het klanksysteem van het Hasselts in elkaar), anderzijds hoe de taal functioneert in de maatschappij (bijv. wat zijn de verschillende attitudes van jongeren en ouderen tegenover tussentaal). De eerste benadering is de taalkunde in enge zin – de taal zelf wordt immers onderzocht; de tweede benadering is te beschouwen als een discipline binnen de sociologie: wat is de sociale betekenis van taal?

Monotopisch/diatopisch onderzoek 

Monotopisch onderzoek richt zich op de taal die op één plaats wordt gesproken. Bij diatopisch onderzoek worden taalelementen van meerdere plaatsen onderzocht en vergeleken. Resultaten van monotopisch onderzoek zijn bijv. een lokaal dialectwoordenboek of de syntaxis van een plaatselijk dialect. Taalkaarten zijn het resultaat van diatopisch onderzoek; taalgeografie is erop gericht te ontdekken waar isoglossen(bundels) zich precies bevinden, en de geografische patronen taalintern of taalextern te interpreteren.

Monostratisch/diastratisch onderzoek 

Bij monostratisch onderzoek onderzoekt men het taalgebruik van één sociale laag (een sociaal stratum), bijv. het taalgebruik van jongeren. In de traditionele dialectologie echter ging men vooral te rade bij de oudste generatie van liefst laag opgeleide, honkvaste mensen. Men was immers op zoek naar de oudste taallaag vanuit een taalhistorische onderzoeksmotivatie. Van diastratisch onderzoek spreekt men als het taalgebruik van verschillende sociale strata wordt vergeleken; de sociale lagen worden gedefinieerd aan de hand van parameters zoals leeftijd, sociale klasse, opleiding, beroep, gender, … Dergelijk onderzoek heeft o.a. aangetoond dat vrouwen meestal vooroplopen bij taalverandering.

Synchroon/diachroon onderzoek 

Met synchroon onderzoek wordt bedoeld dat de factor tijd constant wordt gehouden. Niet alleen een grammatica van het hedendaags Nederlands is een resultaat van synchroon onderzoek, maar ook een studie van het naamvalsysteem van het 13de-eeuwse Vlaams. Diachrone studies bestuderen taalontwikkelingen door de tijd heen, bijv. de evolutie van de West-Germaanse û tot de hedendaagse dialecten.

Dwarsverbanden

Bovenstaande invalshoeken staan niet steeds los van elkaar. Een bekend voorbeeld uit de dialectologie is het verband tussen diatopie en diachronie. Dialectkaarten (diatopie) laten dikwijls verschijnselen zien die synchroon naast elkaar voorkomen, maar een verschillende ouderdom hebben (diachronie). Een bekend adagium bij de interpretatie van taalkaarten is dan ook “Aus dem räumlichen Nebeneinander ein zeitliches Nacheinander” (uit het ruimtelijke naast elkaar een temporeel na elkaar). Het West-Vlaamse klankpatroon bijvoorbeeld reflecteert grosso modo het middeleeuwse klanksysteem; het Oost-Vlaamse is heel wat jonger (18de-eeuws?). Toch bestaan ze in de huidige tijd naast elkaar.

Twee methodes

Bij onderzoek naar taalverandering wordt er een onderscheid gemaakt tussen  real time-onderzoek en apparent time-onderzoek. In het eerste geval worden taaldata vergeleken die op twee verschillende tijdstippen tot stand zijn gekomen: bijvoorbeeld de resultaten van een opvraging bij ouderen in 1930 en een in 1980. In het andere geval worden gegevens verzameld bij oudere en jongere generaties in de huidige tijd. Men gaat er daarbij vanuit dat de taal van de ouderen sedert hun adolescentie ongeveer dezelfde is gebleven: de oude generatie spreekt nu ouderwets. Op die manier probeert men taalevoluties te achterhalen als men niet kan beschikken over gegevens uit het verleden.


Acht soorten variatieonderzoek

In totaal zijn er een achttal zinvolle combinaties voor variatieonderzoek mogelijk door de combinatie van de bovenvermelde invalshoeken. De terminologie kan soms wat verwarrend zijn. Het is daarom belangrijk om allereerst volgende termen te onthouden:

  • Alle types met formeel/diatopisch vallen binnen het onderzoeksgebied van de dialectologie; de types met functioneel/diastratisch binnen dat van de sociolinguïstiek.
  • De types met formeel/diastratisch (en in mindere mate functioneel en diastratisch) worden soms ook sociodialectologie genoemd.
  • De taalsociologie onderzoekt de functie van taal in de maatschappij. Het bestuderen van taalplanning valt daar bijvoorbeeld onder. Soms wordt de term als synoniem voor sociolinguïstiek gebruikt.
  • De etnolinguïstiek staat in Vlaanderen nog in de kinderschoenen.
  • Alle soorten variatieonderzoek die hieronder vermeld worden, kunnen in principe ook voor het verleden uitgevoerd worden – als er tenminste bronnen voorhanden zijn. Dat onderzoek valt dan binnen de historische sociolinguïstiek.
1. Formeel, monotopisch, monostratisch

= systeemlinguïstische studie

Een studie die zich richt op de formele aspecten van de taal, voor één plaats bij één sociale groep is meestal een dialectologische beschrijving van het plaatselijke dialect, hoewel men in principe ook een andere plaatselijke taalvariëteit als studieobject kan nemen. Het gaat dan om een zgn. systeemlinguïstische studie van (een aspect van) de taal van de oudste generatie dialectsprekers, bijvoorbeeld de beschrijving van de fonologie (het klanksysteem) van het Gents.

2. Formeel, diatopisch, monostratisch

= klassieke dialectgeografie

Taalelementen kunnen ook vanuit geografisch oogpunt bestudeerd worden. De klassieke dialectgeografie verzamelde op verschillende plaatsen gegevens bij één sociale laag (honkvaste, oude, laagopgeleide zeglieden, meestal mannen: de ideale ‘native speakers’ van het traditionele dialect) om geografische taalpatronen op het spoor te komen. Een voorbeeld is de studie van de uitspraak van de ui in huis (uit wgm. û) in de Nederlandse dialecten: waar zegt men uus, uis, ooës, huus, hoes …?

3. Formeel, monotopisch, diastratisch

= klassieke correlationele sociolinguïstiek

In de klassieke correlationele sociolinguïstiek worden formele taalelementen verbonden met sociale parameters (meestal leeftijd, gender en sociale klasse) om te zien hoe taalvariatie sociaal gestructureerd kan worden. Een veel gebruikte methode was het opvragen van dezelfde vragenlijst bij verschillende sociale groepen in dezelfde plaats om dialectverlies / dialectresistentie in beeld te brengen. Dikwijls werd een dergelijk onderzoek in een stedelijke omgeving uitgevoerd. Zo is ooit de sociale stratificatie van de ontronding uu > ie in het Aalsterse dialect onderzocht. Het bleek dat vooral de oudere generatie nog grien zei i.p.v. gruun ‘groen’.

4. Formeel, diatopisch, diastratisch

Het al dan niet bewegen van  isoglossen in een bepaalde richting kan bestudeerd worden door in verschillende plaatsen dezelfde taalelementen te onderzoeken bij verschillende sociale klassen. Als in een plaats een taalelement uit een naburig dorp wordt overgenomen door de jongste leeftijdsgroep, dan is men een geografische expansie op het spoor. Op die manier heeft men bijv. kunnen aantonen dat het dialect van Deerlijk steeds meer aan het verwestvlaamsen is (waarschijnlijk onder invloed van het naburige Kortrijk), door na te gaan welke generatie de sch– als sk– realiseerde in de dorpen Vichte, Deerlijk en Harelbeke. Dit soort onderzoek is dus handig bij onderzoek naar de beweging van dialectgrenzen.

5. Functioneel, monotopisch, monostratisch

Een onderzoek naar de functie van taalvariëteiten (bijv. dialect/tussentaal/Nederlandse standaardtaal/Frans …) voor één plaats bij één sociale groep vertrekt vanuit een monotopisch en monostratisch uitgangspunt, bijvoorbeeld: wanneer praten Franstalige Leuvenaars uit de hogere burgerij Nederlands of Frans?

6. Functioneel, monotopisch, diastratisch

Bij functioneel onderzoek naar de sociale gelaagdheid van taalgebruik voor één plaats wordt er gelet op de verdeling van de sociale functies van taal binnen een taalgemeenschap. Wanneer gebruikt wie (= welke sociale categorie) dialect, Nederlands of Frans in Brussel, en waarom?

7. Functioneel, diatopisch, diastratisch

Functioneel onderzoek kan zich ook richten op de taalvariëteiten (bijv. dialect/tussentaal/standaardtaal) in een bepaalde klasse op verschillende plaatsen. Gedragen bijv. stad en platteland zich anders wat betreft de functie van bepaalde taalvariëteiten bij een bepaalde sociale groep met een gelijkaardig profiel? Gebruikt bijv. de middenklasse in Brugge (een stad) en Moerkerke (een dorp) standaardtaal in dezelfde situaties?

8. Functioneel, diatopisch, diastratisch

De sociale functie van taalvariëteiten kan ook op verschillende plaatsen bij verschillende sociale klassen onderzocht worden. Een dergelijk onderzoek is bijvoorbeeld erg interessant in die gemeenten die gedeeltelijk in Nederland en gedeeltelijk in Vlaanderen liggen zoals Baarle-Hertog/Baarle-Nassau, Overslag, Clinge/De Klinge … Men kan dan vergelijken of dialect / tussentaal / AN dezelfde sociale functie hebben in beide delen van de gemeente.