Over het Woordenboek
Geschiedenis en opzet
Tot het onderzoeksgebied van het WLD behoren de beide Limburgen en het noordoosten van de provincie Luik. Het Woordenboek van de Limburgse Dialecten (WLD) overdekt zodoende samen met het Woordenboek van de Brabantse Dialecten (WBD) en het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten (WVD) door eenzelfde type beschrijvende dialectlexicografie het gehele Zuid-Nederlandse taalgebied beneden de grote rivieren.

Methodologisch nemen deze woordenboeken een bijzondere positie in in de Nederlandse en Europese dialectlexicografie. Ze zijn namelijk thematisch, naar gebruikssfeer, in plaats van alfabetisch geordend. Een woordenboekartikel vermeldt, eventueel met toevoeging van een woordkaart en een illustratie, alle gangbare woorden met hun vindplaats, die voor een bepaald begrip zijn opgetekend. De dialectopgaven worden gegroepeerd naar woordtypes en gelokaliseerd binnen het gebied. Het dialectmateriaal wordt ontsloten door alfabetische registers per aflevering. De publicatie bestaat uit enerzijds de geordende fonetisch en geografisch exacte gegevens (‘Materiaalbasis’) op het net en anderzijds uit de daarvan afgeleide, toegankelijke, gedrukte woordenboektekst. De woordenboeken worden bovendien onderverdeeld in drie grote delen: I. Agrarische terminologie, II. Niet-agrarische vakterminologieën, III. Algemene woordenschat.
Materiaal verzamelen
De materiaalverzameling vond plaats via eigen enquêtering, waarbij het ging om meer dan honderd vragenlijsten die vanuit de Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde (Radboud Universiteit Nijmegen) werden uitgezonden naar honderden respondenten in de beide Limburgen, alsmede via excerpering van bestaande bronnen, zoals lokale woordenboeken, monografieën, handschriften e.d. over de Limburgse dialecten. Daarnaast werden dialectgegevens gehaald uit vragenlijsten die werden samengesteld en uitgezonden door het Meertens-Instituut, afd. Dialectologie van de KNAW te Amsterdam en vroeger ook door de voormalige Zuid-Nederlandse Dialectcentrale van de KU Leuven.
Publicaties

Deel 1: agrarische terminologie
Bemesten en ploegen
Eggen en slepen
Weidebouw
Verbouw van graangewassen
Verbouw van knol- en andere gewassen
Boerderij, bedrijfsgebouwen
Boerderij, erf en moestuin
Landerijen
Het paard
Paardentuig
Rundvee
Kleinvee, pluimvee
Landbouwvoertuigen
Deel 2: Niet-agrarische vakterminologieën
Huisslachter en bakker
Bierbrouwer en stroopstoker
Molenaar
Turfsteker en ertsontginner
Mijnwerker
Imker, stro- of buntgrasvlechter
Kleermaker, naaister, handspinner, handwever, touwslager, mutsenmaakster
Pottenbakker, steenbakker, pannenbakker, gresbuizenindustrie
Metselaar, timmerman, dakdekker, loodgieter, stucadoor, huisschilder
Schoenmaker, zadelmaker/gareelmaker
Smid, loodgieter, koperslager
Houtzager, timmerman, meubelmaker, rad- en wagenmaker, kuiper, klompenmaker, mandenmaker
Deel 3: Algemene woordenschat
- De mens als individu
Het menselijk lichaam
Beweging en gezondheid
Kleding en lichamelijke verzorging
Karakter en gevoelens
2. Het huiselijk leven
De woning
Familie en seksualiteit
Eten en drinken
3. Het gemeenschapsleven
Maatschappelijk gedrag, school en onderwijs
Kerk en geloof
Feest en Vermaak
4. De wereld tegenover de mens
Fauna: vogels
Fauna: overige dieren
Flora
De stoffelijke en abstracte wereld